Uitspraak 201302351/1/A2


Volledige tekst

201302351/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Hillegom,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2013 in zaak nr. 12/7060 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda Juristen en Rentmeesters, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.W. van Luijk en T. Zeeman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef onder a, is een bepaling van een bestemmingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.

Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak bij hun beslissing op de aanvraag.

2. Op 10 mei 2004 heeft [appellante] samen met haar toenmalige echtgenoot de woning aan [locatie] te Hillegom (hierna: de woning) gekocht. Op 10 februari 2011 heeft zij het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan ‘Fioretti College’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Aan de aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat het nieuwe bestemmingsplan, dat op 22 december 2010 (hierna: de peildatum) in werking is getreden, het mogelijk heeft gemaakt op een nabijgelegen terrein (hierna: het terrein) de nieuwbouw van een scholengemeenschap te realiseren en dat dit de waarde van de woning heeft verminderd.

3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Van Oosten Planschade Advies B.V. (hierna: Van Oosten).

In een advies van 2 december 2011 heeft Van Oosten een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. Uit die vergelijking heeft zij de conclusie getrokken dat [appellante] door het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van de woning op de peildatum van € 610.000,00 naar € 565.000,00 is gedaald. Voorts is in het advies vermeld dat, nu artikel 6.2, tweede lid, van de Wro op de aanvraag van toepassing is, een gedeelte van de schade onder het normale maatschappelijke risico valt, alsmede dat, nu [appellante] op de peildatum voor de helft eigenaar van de woning was, zij in beginsel slechts op vergoeding van de helft van het restant van de schade aanspraak kan maken. Volgens Van Oosten mag ook dit gedeelte van de door [appellante] geleden schade voor haar rekening worden gelaten, omdat de planologische verandering, ten tijde van de aankoop van de woning, voor haar voorzienbaar was. Daartoe acht Van Oosten van belang dat de gemeenteraad van Hillegom op 19 september 2002 het principebesluit heeft genomen om de nieuwbouw van de scholengemeenschap op het terrein te vestigen en dat dit principebesluit is vermeld in een besluitenlijst die op 25 september 2002 in een huis-aan-huisblad is gepubliceerd. Voorts acht Van Oosten van belang dat de toenmalige wethouder van ruimtelijke ordening tijdens een informatiebijeenkomst op 19 november 2003 melding heeft gemaakt van de mogelijkheid dat de nieuwbouw van de scholengemeenschap op het terrein wordt gevestigd.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 24 januari 2012 ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college aan haar de voorzienbaarheid van de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de woning heeft mogen tegenwerpen op grond van de publicatie van het principebesluit van de gemeenteraad van Hillegom van 19 september 2002 en de voorlichtingsavond op 19 november 2003. Daartoe voert zij aan dat in het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het advies van de Commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 22 mei 2012, is erkend dat de publicatie van het principebesluit op zichzelf onvoldoende is om voorzienbaarheid tegen te werpen, zodat de rechtbank buiten het geschil is getreden door de publicatie van het principebesluit aan haar oordeel ten grondslag te leggen. Voorts voert zij aan dat informatieverschaffing tijdens de voorlichtingsavond niet als openbaarmaking van een concreet beleidsvoornemen kan worden beschouwd.

4.1. Indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, is de planschade voorzienbaar en dient deze voor rekening van de koper te worden gelaten, omdat hij in dat geval geacht wordt de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat zodanig beleidsvoornemen een formele status heeft.

4.2. In het advies van de commissie is vermeld dat de publicatie van het principebesluit op zichzelf onvoldoende handvatten biedt om voorzienbaarheid te kunnen aannemen. In het besluit van 10 juli 2012, gelezen in samenhang met het voorstel daartoe van 3 juli 2012, is vermeld dat het college dit onderdeel van het advies niet onderschrijft en dat het blijft bij het standpunt dat de planologische wijziging vanaf 25 september 2002 voorzienbaar was. Dat in de brief van 12 juli 2012, waarbij mededeling van dat besluit aan [appellante] is gedaan, is vermeld dat het college zich in het advies kan vinden, dat het advies is overgenomen en dat voor de motivering van dat besluit naar het advies wordt verwezen, berust derhalve op een kennelijke vergissing die niet afdoet aan het uitdrukkelijk en gemotiveerd in het besluit door het college ter zake ingenomen standpunt. De rechtbank is niet buiten het geschil getreden door de publicatie van het principebesluit aan haar oordeel ten grondslag te leggen.

Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de woning voor [appellante] voorzienbaar was. Daartoe is van belang dat uit de door het college bij verweerschrift in hoger beroep overgelegde publicaties in een huis-aan-huisblad voor Hillegom en omstreken van 24 juli 2002 en 4 september 2002 blijkt van het bestaan van een concreet beleidsvoornemen van overheidswege om de nieuwbouw van de scholengemeenschap op het terrein te vestigen. [appellante], die - naar niet in geschil is - ten tijde van de koop van de woning hoofdverblijf in Hillegom had, had destijds derhalve redelijkerwijs kennis kunnen nemen van dat beleidsvoornemen.

Of de planologische verandering voor [appellante] ook op grond van - de aankondiging in een krantenbericht van 12 november 2003 van - de voorlichtingsavond over een nieuw bestemmingsplan van 19 november 2003 voorzienbaar was, zoals het college heeft aangevoerd, maar [appellante] heeft bestreden, is bij deze stand van zaken niet meer relevant.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

452.