Uitspraak 201300442/1/R2


Volledige tekst

201300442/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Vereniging Linge Goed-Onze Zaak (hierna: de Vereniging), gevestigd te Beesd, gemeente Geldermalsen,
2. de stichting Stichting Administratiekantoor Kweldijk (hierna: de Stichting), gevestigd te Bloemendaal,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nieuw Vredebest B.V., gevestigd te Vuren, gemeente Lingewaal, en anderen,
4. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Buko Bouwsystemen B.V. en Soland Elementenbouw B.V. (hierna tezamen: Buko en Soland), beide gevestigd te Vuren, gemeente Lingewaal,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend te Vuren, gemeente Lingewaal,
6. [appellant sub 6], wonend te Vuren, gemeente Lingewaal,
7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], beiden wonend te 's-Gravenhage,
8. [appellant sub 8A] en [appellante sub 8B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 8]), wonend te Herwijnen, gemeente Lingewaal,
9. Staatsbosbeheer Regio Oost, gevestigd te Deventer,
10. [appellante sub 10], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C] (hierna: [appellante sub 10]), gevestigd te Herwijnen, gemeente Lingewaal,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Lingewaal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging, de Stichting, Nieuw Vredebest B.V. en anderen, Buko en Soland, [appellanten sub 5], [appellant sub 6], [appellanten sub 7], [appellant sub 8], Staatsbosbeheer en [appellante sub 10] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Vereniging, [appellant sub 8], [appellanten sub 5], de Stichting, Nieuw Vredebest B.V. en anderen en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2013, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, de Stichting, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, Nieuw Vredebest en anderen, vertegenwoordigd door D. van Willigen, Buko en Soland, vertegenwoordigd door mr. N. Bakker, advocaat te Hoorn, en A. Den Hartog, [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door mr. R. Poot, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door C. van der Roest, [appellanten sub 7], [appellant sub 8], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, [appellante sub 10], vertegenwoordigd door mr. J.E. van Gilst, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Engelvaart, E.P.H.M. van Sambeek en M.H. van Kuijl, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Toetsingskader en planbeschrijving

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan betreft een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van Lingewaal en maakt daarnaast enkele ontwikkelingen mogelijk.

Het beroep van de Vereniging en [appellant sub 8]

3. De Vereniging kan zich niet verenigen met het plan voor zover het recreatieve gebruik van de zogenoemde Lingelandjes, voor zover dat onder het vorige plan onder het overgangsrecht viel, thans onder persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht. Volgens de Vereniging is persoonsgebonden overgangsrecht uitsluitend toegestaan, indien sprake is van gebruik dat in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.

Voorts wijst de Vereniging erop dat de eigenaren van de desbetreffende percelen aanslagen hebben ontvangen op grond van de Wet waardering onroerende zaken, waarin de Lingelandjes zijn aangeduid als recreatielandjes, alsmede dat de wezenlijke landschappelijke kenmerken en waarden van de Lingelandjes juist door het particuliere gebruik zijn ontstaan.

4. [appellant sub 8], eigenaar van een Lingelandje, kan zich evenmin verenigen met het plan voor zover het recreatieve gebruik van de Lingelandjes onder persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht. [appellant sub 8] betoogt dat dit een negatieve invloed heeft op het gebruik en de waarde van het Lingelandje. Volgens [appellant sub 8] is seizoensgebonden recreatief gebruik met overnachting een reëel alternatief.

5. De raad heeft aan de Lingelandjes de bestemming "Natuur" toegekend. Het gebied ligt in het Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid’ en in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS), binnen welk gebied op grond van de Ruimtelijke Verordening Gelderland recreatief gebruik niet is toegestaan. De raad acht het in dit geval aanvaardbaar om het gebruik dat onder het overgangsrecht van het vorige plan viel, thans onder persoonsgebonden overgangsrecht te brengen.

6. Aan de gronden langs de Linge zijn de bestemmingen "Natuur", "Waarde Archeologische verwachting 1" en "Waterstaat - Waterbergingsgebied" toegekend. Voorts is aan deze gronden de aanduiding "ehs - natuur" toegekend.

Op grond van artikel 12, lid 12.1, onderdeel a, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor: het behoud en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, met dien verstande dat daaronder is begrepen:

1. de instandhouding van landschappelijke- en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:

• de Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid met de oeverlanden van de rivier de Linge en de daarbij behorende landschapselementen, begroeiingen en soorten, waaronder begrepen grienden, kleine elzenbroekbosjes, moerasruigten, grote zeggenmoerassen en diverse typen water- en verlandingsvegetatie en nat bloemrijk schraalland;

(…)

2. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid’.

Op grond van het bepaalde onder onderdeel f, is ter plaatse van de bestemming "Natuur" uitsluitend kleinschalige oeverrecreatie toegestaan waar de aanduiding "specifieke vorm van natuur - blokhut" is toegekend. Aan de door de Vereniging en [appellant sub 8] bestreden plandelen is deze aanduiding niet toegekend.

Op grond van de artikelen 28, 36 en 42, van de planregels is ter plaatse van de gronden met de bestemmingen "Waarde Archeologische verwachting 1" en "Waterstaat - Waterbergingsgebied" en de gronden met de aanduiding "ehs - natuur" evenmin (kleinschalige) recreatie toegestaan.

Op grond van artikel 47, lid 47.3, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "Lingelandjes" kleinschalige oeverrecreatie toegestaan, met dien verstande dat de bevoegdheid tot het gebruik van deze gronden ten behoeve van kleinschalige oeverrecreatie, is beperkt tot de eigenaren welke zijn weergegeven in Bijlage 2 Eigenaren Lingelandjes.

7. De Afdeling acht het opnemen van het in artikel 47, lid 47.3, van de planregels opgenomen gebruiksregime niet in alle omstandigheden ongeoorloofd. Voor een dergelijke planregeling dienen evenwel redenen te bestaan die zijn toegespitst op de omstandigheden van het geval. Overwegingen die daarbij een rol kunnen spelen, kunnen verband houden met de aard van het gebruik dat op grond van het overgangsrecht mag worden gemaakt, met de omstandigheid dat een bepaalde vorm van gebruik in het verleden op illegale wijze is ontstaan en met de vraag welk nadeel de beperking van het overgangsrecht voor de gebruiker met zich brengt. Dit leidt ertoe dat een beperking van het overgangsrecht tot de persoon van de gebruiker op de peildatum niet zonder meer kan gelden voor alle vormen van gebruik waarop het overgangsrecht van toepassing was.

8. In de plantoelichting staat dat in de gemeente Lingewaal circa 40 Lingelandjes voorkomen. Onder het begrip Lingelandje wordt verstaan: een perceel, aansluitend aan de oever van de Linge, waarop zich een vorm van kleinschalige dagrecreatie heeft ontwikkeld. Voorts is opgenomen dat de Lingelandjes in de EHS liggen, waarbinnen het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken als hoofddoel voor het ruimtelijke beleid geldt. Voor gebieden binnen de EHS is in beginsel geen ruimte voor ontwikkeling van andere functies, zo staat in de plantoelichting.

Op 30 juni 2011 heeft de raad de beleidsnota "Uitsterfbeleid recreatiepercelen langs de Linge" (hierna: de beleidsnota) vastgesteld. De beleidsnota strekt ertoe een regeling te treffen om het recreatieve gebruik van de Lingelandjes op den duur te beëindigen. Op 6 juli 2010 is een controle uitgevoerd teneinde de bestaande situatie ter plaatse van de Lingelandjes in kaart te brengen. De raad heeft besloten om voor het recreatieve gebruik van de Lingelandjes te voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht.

Ter onderbouwing van de aan het plan ten grondslag gelegde beleidsnota heeft de raad erop gewezen dat het recreatieve gebruik thans toeneemt en dat hierdoor de natuurbelangen in het gedrang komen. De raad wijst erop dat gezien de toegekende natuurwaarden - op grond waarvan het gebied is aangewezen als EHS en Natura 2000-gebied - een verdere uitbreiding van het recreatieve gebruik niet kan worden toegestaan en op termijn moet worden teruggedrongen. In dat verband heeft de raad er ter zitting op gewezen dat ten tijde van de vaststelling van het plan "Buitengebied" op 28 november 2006 er voor is gekozen om ter plaatse van de percelen het aldaar ontstane recreatieve gebruik, dat eerder niet positief bestemd was geweest, als zodanig te bestemmen, maar dat het college van Gedeputeerde Staten hieraan vanwege de ligging van het gebied in de EHS goedkeuring heeft onthouden, hetgeen door de Afdeling in de uitspraak van 11 februari 2009 in stand is gelaten. Het als zodanig bestemmen van het recreatieve gebruik is volgens de raad dan ook geen optie gelet op de bijzondere waarden van het gebied. Voorts staat in de beleidsnota dat op grond van de vorige bestemmingsplannen het illegaal aangevangen recreatieve gebruik van de Lingelandjes niet van de werking van het overgangsrecht was uitgezonderd, zodat het gebruik om die reden onder de beschermende werking van het overgangsrecht is komen te vallen.

9. De Afdeling acht het in de gegeven omstandigheden geoorloofd dat voor de gevallen waarin het recreatieve gebruik op grond van de vorige bestemmingsplannen onder het overgangsrecht viel, is voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht. Bezien in het licht van hetgeen onder 8 is overwogen, heeft de raad inzichtelijk gemaakt waarom is gekozen voor deze planregeling alsmede waarom een andere planregeling naar zijn oordeel niet mogelijk is, dan wel in dit geval niet aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij wordt overwogen dat voor de raad geen aanleiding bestond voor het opnemen van een uitsterfregeling. Immers, een uitsterfregeling strekt ertoe om in weerwil van de toegekende bestemming een bepaalde vorm van gebruik toe te staan, die na beëindiging daarvan niet mag worden hervat. Het recreatieve gebruik van de Lingelandjes is naar zijn aard onderbroken en verdraagt zich om die reden niet met een dergelijke wijze van bestemmen. Voorts is in aanmerking genomen dat de raad desgevraagd ter zitting heeft bevestigd dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de eventuele planschade die uit de thans gekozen planregeling kan voortvloeien. In hetgeen de Vereniging en [appellant sub 8] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten aanzien van de bestreden plandelen ter plaatse van de zogenoemde Lingelandjes niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in het opnemen van persoonsgebonden overgangsrecht. Dat de eigenaren van de Lingelandjes aanslagen hebben ontvangen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, zoals de Vereniging betoogt, doet aan dit oordeel niet af.

10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van de Vereniging en [appellant sub 8] ongegrond.

Het beroep van de Stichting

11. De Stichting, ontwikkelaar van landgoed Spica aan de Spijkse Kweldijk te Spijk, betoogt dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte een amendement is aangenomen ertoe strekkende dat een aantal door haar in de zienswijze naar voren gebrachte bezwaren tegen het plan, waarvan in de zienswijzennota is voorgesteld daaraan tegemoet te komen, bij de vaststelling niet zijn verwerkt.

Voorts betoogt de Stichting dat haar gegrond verklaarde zienswijze met betrekking tot het verwijderen van de aanduidingen "openheid" en "weidevogelgebied" aan het landgoed alsmede haar zienswijze met betrekking tot het verhogen van de maximale bouwhoogte voor overige bouwwerken ten behoeve van het koetshuis en de voetgangerspoort bij de vaststelling van het plan niet correct zijn verwerkt.

12. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder p, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor onder meer de hiervoor onder 6 weergegeven doeleinden met daaraan ondergeschikt: voorzieningen van openbaar nut of andere voorzieningen voor water, elektriciteit, energie e.d.

Ingevolge artikel 12, lid 12.2.2, van de planregels, gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,5 meter bedragen;

b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter bedragen.

De Afdeling stelt vast dat de hiervoor genoemde zienswijzen bij de vaststelling van het plan als zodanig zijn verwerkt in de planregels. Gelet hierop mist dit betoog van de Stichting feitelijke grondslag.

13. In de reactie op het beroepschrift van de Stichting heeft de raad erkend dat de aanpassing van het plan ten aanzien van de toekenning van de aanduidingen "openheid" en "weidevogelgebied" aan het landgoed deels niet correct is geschied. Nu de raad wel heeft beoogd het plan in zoverre gewijzigd vast te stellen, is het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld. Gelet op de onduidelijkheid omtrent de correcte begrenzing, ziet de Afdeling geen aanleiding de vernietiging te beperken tot een gedeelte van het landgoed waaraan deze aanduidingen zijn toegekend.

14. In de reactie op het beroepschrift heeft de raad voorts erkend dat het koetshuis en de voetgangerspoort gelet op de bestaande bouwhoogte niet als zodanig zijn bestemd. Nu de raad dit wel heeft beoogd, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

15. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de onder 13 en 14 genoemde planonderdelen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van de Stichting is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien.

Het beroep van Nieuw Vredebest B.V. en anderen Haarweg 2 te Spijk

16. Nieuw Vredebest B.V. en anderen betogen dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door eerst bij de vaststelling van het plan te voorzien in een agrarische bestemming voor het perceel Haarweg 2 te Spijk, waardoor de mogelijkheid om te kunnen reageren op deze planregeling is beperkt tot de beroepsfase. Volgens Nieuw Vredebest B.V. en anderen voorziet het plan ten onrechte in een bouwvlak met een omvang van 6.000 m2 nu de omvang van het bouwvlak in het vorige plan 11.000 m2 bedroeg. Zij achten deze verkleining onaanvaardbaar. Voorts valt een deel van de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak, aldus Nieuw Vredebest B.V. en anderen.

17. De raad wijst op zijn beleid voor toekenning van agrarische bouwvlakken zoals verwoord in de plantoelichting. De raad acht de toegekende omvang van het bouwvlak aanvaardbaar. Er zijn geen concrete plannen voor uitbreiding bekend noch is gebleken dat het beleid ten aanzien van dit perceel onredelijk is, aldus de raad.

18. Aan het perceel Haarweg 2 te Spijk is de bestemming "Agrarisch" toegekend met een bouwvlak. Niet in geschil is dat het bouwvlak in het vorige plan een omvang had van 11.000 m2 en thans een omvang van circa 6.000 m2 heeft. In de plantoelichting staat dat voor agrarische bedrijven concrete bouwvlakken worden opgenomen die aansluiten bij de bestaande feitelijke situatie. Bij het toekennen van bouwvlakken wordt een uitbreiding toegestaan van 20% bij recht. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid zal onder voorwaarden een uitbreiding kunnen worden toegestaan tot maximaal 2 hectare voor grondgebonden bedrijven en maximaal 1,5 hectare voor niet-grondgebonden agrarische bedrijven, zo staat in de plantoelichting. Bij het bepalen van de bestaande situatie wordt betrokken of bedrijven beschikken over een geldige milieuvergunning, of feitelijk sprake is van een bedrijf in werking en of de bestaande bebouwing legaal is opgericht.

19. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijziging waartegen het beroep is gericht er niet toe leidt dat het plan wezenlijk is veranderd en derhalve opnieuw als ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. Het betoog faalt.

20. De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad om de omvang van het bouwvlak aan te doen sluiten bij de bestaande aanwezige bebouwing met daarbij een uitbreidingsruimte van 20% bij recht, niet onredelijk. Nieuw Vredebest B.V. en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor in hun bedrijfsvoering worden belemmerd, noch is gebleken dat sprake is van concrete uitbreidingsplannen. Voor zover Nieuw Vredebest B.V. en anderen een vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een concreet uitbreidingsplan wensen, kunnen zij daartoe op grond van artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels, bij het college van burgemeester en wethouders een verzoek doen.

21. Voor zover Nieuw Vredebest B.V. en anderen betogen dat een gedeelte van de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak valt, wordt overwogen dat op grond van artikel 3, lid 3.2.1, onderdeel d, van de planregels, bestaande bebouwing die buiten het bouwvlak is gebouwd is toegestaan, met dien verstande dat deze op een legale wijze tot stand is gekomen. Gelet hierop is het gedeelte van de bestaande bebouwing dat buiten het bouwvlak ligt - mits legaal opgericht - tevens als zodanig bestemd. Voor zover Nieuw Vredesbest B.V. en anderen betogen dat hierdoor reeds een gedeelte van de bij recht toegestane uitbreidingsmogelijkheid wordt opgesoupeerd, wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat de door Nieuw Vredebest B.V. en anderen bedoelde bebouwing - daargelaten de vraag of deze legaal aanwezig is - van een dermate geringe omvang is dat de vrees dat hiermee de uitbreidingsmogelijkheid wordt opgesoupeerd ongegrond is.

Leuvense Kweldijk 10 te Vuren

22. Nieuw Vredebest B.V. en anderen betogen dat aan het perceel Leuvense Kweldijk 10 te Vuren ten onrechte de bestemming "Wonen - 1" is toegekend. Zij stellen dat dit leidt tot onaanvaardbare beperkingen voor de bedrijven aan de Leuvense Kweldijk 15 en 15a alsmede voor het nabij gelegen bedrijventerrein Vredebest. Volgens Nieuw Vredebest B.V. en anderen is dit door de raad niet, dan wel onvoldoende onderzocht.

23. De raad stelt dat de kortste afstand van het bouwvlak van de woning aan de Leuvense Kweldijk 10 tot de agrarische bestemming ter plaatse van de percelen Leuvense Kweldijk 15 en 15a 76 meter bedraagt. Volgens de raad voldoet het plan aan de aan te houden afstand van 50 meter die voor de agrarische bedrijven geldt. Voor de afstand van bedrijven op het bedrijventerrein dient, op grond van het bestemmingsplan dat geldt voor de gronden ter plaatse van het bedrijventerrein, tot de woning minimaal 100 meter te worden aangehouden, aan welke afstand eveneens wordt voldaan.

24. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de aangehouden afstand van 50 meter tussen het agrarische bedrijf en de woning is gebaseerd op de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Aan deze afstand wordt voldaan. Nieuw Vredebest B.V. en anderen hebben de toepasselijkheid van deze norm niet bestreden, noch aannemelijk gemaakt dat in dit geval niettemin een grotere afstand dient te worden aangehouden.

Ten aanzien van de afstand van de woning aan de Leuvense Kweldijk 10 tot het nabij gelegen bedrijventerrein Vredebest, heeft de raad ter zitting onder overlegging van de verbeelding en de relevante planregels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Vredebest" uiteengezet dat conform de planregels van dat plan de zone waarbinnen bedrijven met milieucategorie 3.2 zijn toegelaten op een afstand van 100 meter van de woning ligt. Nieuw Vredebest B.V. en anderen hebben de juistheid van dit betoog niet bestreden. Voorts hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat ondanks deze afstand ter plaatse van de woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderzocht of het toekennen van een woonbestemming aan het perceel Leuvense Kweldijk 10 te Vuren aanvaardbaar is gelet op de nabij gelegen agrarische bedrijven alsmede het nabij gelegen bedrijventerrein.

Leuvense Kweldijk 15a te Vuren

25. Nieuw Vredebest B.V. en anderen betogen dat voor het perceel Leuvense Kweldijk 15a te Vuren ten onrechte niet is voorzien in de mogelijkheid van mestverwerking. Zij wijzen op het nieuwe mestbeleid dat op 1 januari 2013 in werking is getreden. De raad is hier in de zienswijze ten onrechte niet op ingegaan, zo betogen zij.

26. De raad stelt dat het nieuwe mestbeleid ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet in werking was getreden. De vraag of de gemeente de mogelijkheid van mestverwerking wil toestaan dient eerst in breder verband te worden bezien. Van belang acht de raad daarbij met name de mogelijke implicaties voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

27. Weliswaar is de raad in de beantwoording van de zienswijze niet ingegaan op dit onderdeel, maar ter zitting heeft de raad erop gewezen dat ten tijde van de vaststelling van het plan het nieuwe landelijke mestbeleid waar Nieuw Vredebest B.V. en anderen op wijzen nog niet in werking was getreden. Het uitgangspunt van de raad om de vraag of mestverwerking op het perceel kan worden toegestaan eerst in breder verband te bezien, acht de Afdeling niet onredelijk. Zodoende behoefde de raad op dit beleid evenmin te anticiperen. Dit betoog faalt.

Waaldijk 150-151 te Vuren

28. Nieuw Vredebest B.V. en anderen betogen dat de planregeling voor het perceel Waaldijk 150-151 onjuist is. Voor deze locatie is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van vijf woningen, die inmiddels onherroepelijk is. Ten aanzien van vier woningen is in het plan een onjuiste goot- en bouwhoogte opgenomen. De vergunde goothoogte bedraagt 6,05 meter en de vergunde bouwhoogte bedraagt 9,5 meter, terwijl het plan voorziet in een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8,5 meter.

29. De raad erkent dat de goot- en bouwhoogte voor de vier woningen aan de Waaldijk 150-151 te Vuren niet conform de verleende en inmiddels onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen in het plan is opgenomen. Nu de raad dit wel heeft beoogd, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Kerkweg 4 te Vuren

30. Nieuw Vredebest B.V. en anderen stellen dat het bouwvlak ter plaatse van de bestemming "Wonen" voor het perceel Kerkweg 4 te Vuren bij de vaststelling van het plan ten onrechte is verkleind, waardoor het realiseren van een woning met een maximale inhoudsmaat van 750 m3 niet mogelijk is. Bij de vaststelling van het plan is de aanduiding met betrekking tot een maximale inhoudsmaat voor de woning juist om die reden verwijderd. De verkleining van het bouwvlak vormt evenwel geen onderdeel van het amendement dat bij de vaststelling van het plan is aangenomen en is volgens Nieuw Vredebest B.V. en anderen derhalve eenzijdig en na vaststelling van het plan door het college van burgemeester en wethouders doorgevoerd.

31. De raad stelt dat het bouwvlak voor de woning in het ontwerpplan onjuist was ingetekend omdat dit gelijk was aan het bestemmingsvlak. Wel was een maximaal bouwvolume opgenomen. Bij de vaststelling van het plan is de aanduiding op de verbeelding met betrekking tot het maximale bouwvolume geschrapt en is het bouwvlak rond de bestaande bebouwing gelegd. De raad heeft op dit punt uitsluitend beoogd het beleid ten aanzien van woningen op een eenvormige wijze toe te passen door in alle gevallen een maximale inhoudsmaat van 750 m3 toe te staan. Evenwel is volgens de raad niet beoogd voor het perceel Kerkweg 4 te Vuren ook daadwerkelijk te voorzien in de mogelijkheid om op het perceel een woning met deze inhoudsmaat te realiseren. De raad acht het van belang dat de karakteristiek van de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd gelet op de karakteristieke lintbebouwing in de vorm van dijkwoningen.

32. Aan het perceel Kerkweg 4 te Vuren is de bestemming "Wonen - 1" toegekend met een bouwvlak. Niet in geschil is dat het bouwvlak om de bestaande bebouwing is gelegd. Op grond van artikel 22, lid 22.2.1, onderdeel h, van de planregels, mag de maximale inhoud niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven. Voor de woning is niet voorzien in een afwijkende inhoudsmaat.

In het ontwerpplan was aan het perceel eveneens een woonbestemming toegekend, met een bouwvlak dat gelijk was aan het bestemmingsvlak. Op grond van artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels van het ontwerpplan, mogen woningen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met een maximale inhoudsmaat van 750 m3, tenzij anders aangegeven. Aan het perceel was in het ontwerpplan een aanduiding toegekend op grond waarvan de maximale inhoudsmaat 300 m3 mocht bedragen.

Bij de vaststelling van het plan is door de raad een amendement aangenomen. Hierin is opgenomen dat ten aanzien van drie woningen in het plangebied - waaronder naar de raad stelt tevens het perceel Kerkweg 4 - ten onrechte een maximale inhoudsmaat van 300 m3 is opgenomen. De onderhavige woning dient, aldus de raad, te worden aangemerkt als woning en niet als recreatiewoning, zodat conform het gemeentelijke beleid voor deze woning een maximale inhoudsmaat van 750 m3 dient te worden toegestaan. Bij de vaststelling van het plan is conform het amendement de aanduiding met betrekking tot de maximale inhoudsmaat van 300 m3 voor de woning aan Kerkweg 4 geschrapt. Evenwel is daarbij tevens het bouwvlak aangepast in die zin dat dit niet langer gelijk valt met het bestemmingsvlak maar met de bestaande bebouwing. Niet in geschil is dat het hierdoor feitelijk niet mogelijk is een woning met een maximale inhoudsmaat van 750 m3 te realiseren.

33. Naar het oordeel van de Afdeling is onder het kopje ‘Besluit’, noch in de toelichting van het amendement steun te vinden voor de opvatting dat de raad met de vergroting van de toegestane inhoudsmaat voor onder meer de woning op het perceel Kerkweg 4 te Vuren, tevens heeft beoogd het bouwvlak op het perceel te verkleinen. De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders de raad na vaststelling van het plan per brief heeft geïnformeerd omtrent de door het college voorgestane uitleg van het amendement - inhoudende dat tevens het bouwvlak wordt verkleind - doet aan het voorgaande niet af, nog daargelaten welke conclusie hieraan dient te worden verbonden. Nu deze wijziging evenmin is vermeld in het overzicht van ambtshalve wijzigingen, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb.

Conclusie

34. In hetgeen Nieuw Vredebest B.V. en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het bouwvlak op het perceel Waaldijk 150-151 alsmede het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het bouwvlak op het perceel Kerkweg 4 te Vuren, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb respectievelijk artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van Nieuw Vredebest B.V. en anderen is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen.

Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, inhoudende dat voor het perceel Kerkweg 4 te Vuren tot het moment dat het nieuwe besluit is genomen de bestemming "Wonen" met een bouwvlak geldt, zoals dat thans in het plan aan het perceel is toegekend.

Het beroep van [appellant sub 6]

35. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plan voor zover voor het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren niet is voorzien in een vergroting van het bouwvlak dat het mogelijk maakt ter plaatse een woning met een inhoudsmaat van 750 m3 te realiseren. [appellant sub 6] wijst op een bij de vaststelling van het plan aangenomen amendement waaruit deze bedoeling volgens hem blijkt.

36. De raad stelt dat het amendement er uitsluitend toe strekt het beleid op een eenvormige wijze toe te passen door in alle gevallen voor woningen een maximale inhoudsmaat van 750 m3 toe te staan. Evenwel is niet beoogd voor het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren ook daadwerkelijk te voorzien in de mogelijkheid om op het perceel een woning met deze inhoudsmaat te realiseren, aldus de raad. De raad acht het van belang dat de karakteristiek van de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd gelet op de karakteristieke lintbebouwing in de vorm van dijkwoningen.

37. Aan het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren is de bestemming "Wonen - 1" toegekend met een bouwvlak. Niet in geschil is dat het bouwvlak om de bestaande bebouwing is gelegd. Op grond van artikel 22, lid 22.2.1, onderdeel h, van de planregels, mag de maximale inhoud niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven. Voor de woning is niet voorzien in een afwijkende inhoudsmaat.

Bij de vaststelling van het plan is door de raad een amendement aangenomen. Hierin is opgenomen dat ten aanzien van drie woningen in het plangebied - waaronder naar de raad stelt onder meer het perceel Leuvense Kweldijk 2 - ten onrechte een maximale inhoudsmaat van 300 m3 is opgenomen. De onderhavige woning dient, aldus de raad, te worden aangemerkt als woning en niet als recreatiewoning, zodat conform het gemeentelijke beleid voor deze woning een maximale inhoudsmaat van 750 m3 dient te worden toegestaan. Bij de vaststelling van het plan is conform het amendement de aanduiding met betrekking tot de maximale inhoudsmaat van 300 m3 voor de woning aan de Leuvense Kweldijk 2 geschrapt. De omvang van het bouwvlak is niet gewijzigd. Niet in geschil is dat het hierdoor feitelijk niet mogelijk is een woning met een maximale inhoudsmaat van 750 m3 te realiseren.

38. Onder het kopje ‘Besluit’, noch in de toelichting van het amendement is steun te vinden voor de opvatting dat de raad met de vergroting van de toegestane inhoudsmaat voor onder meer de woning op het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren, tevens heeft beoogd het bouwvlak op het perceel te vergroten. Deze wijziging is evenmin vermeld in het overzicht van ambtshalve wijzigingen. Evenwel heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom met het aannemen van het amendement met betrekking tot de woning aan de Leuvense Kweldijk 2, sprake is van een goede ruimtelijke ordening door de maximale inhoudsmaat te vergroten, terwijl gezien de omvang van het bouwvlak feitelijk geen mogelijkheid bestaat een woning met een dergelijke inhoudsmaat te realiseren. De stelling van de raad dat met het amendement uitsluitend is beoogd een eenvormige toepassing te geven aan het beleid, acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Hierbij betrekt de Afdeling dat in artikel 22, lid 22.2.1, van de planregels, is bepaald dat de inhoud van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 750 m3, tenzij anders is aangegeven. Derhalve is in het plan voorzien in de mogelijkheid om aan woningen een andere inhoudsmaat toe te kennen.

39. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het bouwvlak op het perceel Leuvense Kweldijk 2, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 6] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen.

Voorts ziet de Afdeling aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, inhoudende dat voor het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren tot het moment dat het nieuwe besluit is genomen de bestemming "Wonen" met een bouwvlak geldt, zoals dat thans in het plan aan het perceel is toegekend.

Het beroep van Buko en Soland

40. Buko en Soland kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover aan het perceel Waaldijk 64 te Vuren de bestemming "Bedrijf" is toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afwijkende milieucategorie". Daardoor zijn gelet op de planregels op het perceel naast een installatiebedrijf slechts categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Buko en Soland zijn van mening dat dit leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering nu het bedrijf niet langer zal kunnen uitbreiden, hetgeen wel mogelijk was op grond van het vorige plan. Daarnaast heeft dit een negatief effect op de gebruiksmogelijkheden van het perceel waardoor de waarde van de grond en de opstallen vermindert. In het plan is volgens hen ten onrechte niet voorzien in afwijkingsmogelijkheden.

Voorts betogen Buko en Soland dat aan het perceel ten onrechte de bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 4" is toegekend. Volgens hen zijn in de nabijheid van het perceel geen archeologische waarden aanwezig en beperkt deze bestemming de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf.

41. De raad wijst erop dat in het vorige bestemmingsplan aan het perceel reeds een maatbestemming was toegekend terwijl geen mogelijkheid was opgenomen om de bedrijfsactiviteiten te wijzigen naar een ander type bedrijf. De raad acht een verdere intensivering van de bedrijfsactiviteiten ongewenst gelet op de ligging in een uit landschappelijk oogpunt kwetsbaar gebied. Wel is ingeval van bedrijfsbeëindiging hervestiging van een bedrijf in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. In artikel 5, lid 5.2.1, onderdeel e, van de planregels, is voorzien in een uitbreidingsmogelijkheid. Er zijn geen concrete uitbreidingsplannen bekend die een uitzondering op het beleid om geen verdere intensivering van de bedrijfsactiviteiten toe te staan, rechtvaardigen, aldus de raad.

Wat betreft de toegekende bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 4", wijst de raad op de archeologische beleidskaart van de gemeente Lingewaal die als zodanig in het plan is vertaald.

42. Aan het perceel Waaldijk 64 te Vuren is de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afwijkende milieucategorie".

Op grond van artikel 5, lid 5.1, onderdeel a, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Op grond van onderdeel b van dit artikel is in afwijking van het bepaalde onder a voor het perceel Waaldijk 64 uitsluitend een installatiebedrijf, verhuur, lease en plaatsing van verplaatsbare gebouwen toegestaan.

Op grond van lid 5.2.1, onderdeel e, van dit artikel, zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bestaande bebouwde oppervlak per bouwvlak, tot een maximum van 375 m2;

2. de minimale afstand tot de erfgrens bedraagt 3 meter.

Op grond van lid 5.5.2, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 sub b ten behoeve van het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in categorie 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

a. de functie detailhandel niet is toegestaan;

b. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken.

43. De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad om voor het bedrijf aan de Waaldijk 64 te Vuren te voorzien in beperkte uitbreidingsmogelijkheden en bij bedrijfsbeëindiging uitsluitend nieuwvestiging van bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toe te staan, niet onredelijk. Hierbij heeft de raad in redelijkheid mogen betrekken dat het bedrijf grenst aan gronden met de bestemming "Natuur" en dat dit gebied vanuit landschappelijk oogpunt als kwetsbaar wordt aangemerkt. Verder is ter zitting komen vast te staan dat gelet op de oppervlakte van het bestaande bebouwde oppervlak van het bouwvlak het bedrijf op grond van het plan beschikt over een uitbreidingsruimte van 375 m2. Niet gebleken is dat Buko en Soland concrete uitbreidingsplannen hebben die niet passen binnen de toegestane 375 m2 aan uitbreidingsruimte. In aansluiting hierop wordt overwogen dat de raad tevens in redelijkheid heeft kunnen afzien van een mogelijkheid in de planregels om van de toegestane uitbreidingsmogelijkheid af te kunnen wijken. Voorts hebben Buko en Soland de stelling van de raad dat aan het bedrijf op grond van het vorige plan eveneens een maatbestemming was toegekend en dat een uitbreidingsmogelijkheid gold van 10% van het bouwvlak, niet bestreden.

De raad heeft in dit geval evenmin aanleiding behoeven te zien om van zijn uitgangspunt, dat bij omschakeling naar een ander bedrijfstype uitsluitend bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan, af te wijken. Het uitgangspunt dat nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied in milieucategorie 3 en hoger onwenselijk is, acht de Afdeling niet onredelijk.

44. Voorts is aan het perceel de bestemming "Waarde Archeologische verwachting 4" toegekend.

Op grond van artikel 31, lid 31.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

45. In de plantoelichting staat dat op 4 december 2008 de gemeentelijke beleidsnota Archeologische monumentenzorg is vastgesteld. Daarbij is een archeologische beleidskaart opgesteld die kan worden vertaald naar het bestemmingsplan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de archeologische beleidskaart als zodanig in het plan is vertaald. Buko en Soland hebben niet bestreden dat de vastgestelde archeologische waarden ter plaatse van de gronden op het perceel Waaldijk 64 te Vuren aanwezig zijn. Voorts hebben Buko en Soland niet aannemelijk gemaakt dat het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde Archeologische verwachting 4" een zodanige onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden op het perceel dat de raad deze dubbelbestemming niettemin niet in redelijkheid aan het plan heeft kunnen toekennen. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat in het ontwerpplan de dubbelbestemming "Waarde Archeologische verwachting 3" aan het perceel was toegekend, op grond waarvan tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld bouwwerkzaamheden mogen plaatsvinden, terwijl dit met de thans toegekende dubbelbestemming 100 cm bedraagt.

46. Gelet op het voorgaande is het beroep van Buko en Soland ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 5]

47. [appellanten sub 5] kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan het perceel Waaldijk 154 te Vuren de bestemming "Wonen - 1" is toegekend met de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" en "specifieke bouwaanduiding - bijgebouw bij wonen". Volgens [appellanten sub 5] wordt op het perceel een volwaardig bedrijf uitgeoefend, zodat geen sprake is van een ondergeschikte functie aan de woonfunctie. Volgens [appellanten sub 5] is de raad er ten onrechte vanuit gegaan dat op het perceel aan de Waaldijk uitsluitend een showroom is gevestigd en dat ter plaatse geen productie plaatsvindt. Van een bedrijf of beroep aan huis zoals in de planregels is gedefinieerd is derhalve geen sprake. Bovendien was in ieder geval ten tijde van de vaststelling van het plan geen sprake van bedrijfsverplaatsing.

Voorts betoogt [appellanten sub 5] dat aan de twee op het perceel aanwezige bedrijfshallen ten onrechte geen bouwvlak is toegekend. In dat verband heeft de raad ten onrechte geen toepassing gegeven aan zijn eigen functieveranderingsbeleid, aldus [appellanten sub 5].

48. De raad wijst op een verzoek van [appellanten sub 5] om hergebruik van het bestaande bedrijfsgebouw als woning toe te staan, welk verzoek door de raad is gehonoreerd. De raad wijst er voorts op dat de bedrijfsmatige activiteiten op grond van het vorige plan niet waren toegestaan. Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijfsmatigheid in het buitengebied is in strijd met het beleid. De raad ziet geen aanleiding om te voorzien in een separate bedrijfsbestemming. Van vrijgekomen agrarische bebouwing is geen sprake, zodat het functieveranderingsbeleid niet van toepassing is. Voorts ziet de raad geen aanleiding om de twee bedrijfsgebouwen te voorzien van een bouwvlak, gelet op de bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden die hieruit voortvloeien.

49. Aan het perceel Waaldijk 154 te Vuren is de bestemming "Wonen - 1" toegekend met de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" en "specifieke bouwaanduiding - bijgebouw bij wonen".

Op grond van artikel 22, lid 22.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor:

a. wonen in vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 50 m2;

b. (…)

c. nevenactiviteiten, met de nadere functie welke is weergegeven in de navolgende tabel ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit": Waaldijk 154 Vuren: Showroom van een vloerenbedrijf.

50. Niet in geschil is dat op grond van het vorige plan de vestiging van een (vloeren)bedrijf ter plaatse niet was toegestaan. Uit planologisch oogpunt zou gelet hierop sprake zijn van nieuwvestiging van een bedrijf. Op grond van de thans toegekende planregeling is uitsluitend de showroom van het vloerenbedrijf als ondergeschikte functie aan de woonfunctie als zodanig bestemd en de productieruimte - die naar stellen van [appellanten sub 5] ter plaatse aanwezig is - niet. De raad heeft aangegeven in dit verband vast te houden aan het uitgangspunt dat in het buitengebied nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven niet wordt toegestaan en heeft voor dit geval geen aanleiding gezien hierop een uitzondering te maken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Hierbij heeft de raad mogen betrekken dat de bedrijfsactiviteiten in strijd met het vorige plan zijn aangevangen en dat hiervoor in beginsel geen regeling in het plan behoeft te worden getroffen. Evenmin is, zoals [appellanten sub 5] betoogt, het zogenoemde functieveranderingsbeleid van toepassing, nu geen sprake is van vrijgekomen agrarische bebouwing, nog daargelaten de vraag of op grond van dit beleid een bedrijfsbestemming aan de desbetreffende schuren had kunnen worden toegekend. De verwijzing van [appellanten sub 5] naar de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaaknr. 200401663/1 kan niet worden gevolgd reeds omdat het in die zaak ging om een in overeenstemming met het vorige plan opgerichte loods voor een transportbedrijf. In aansluiting op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de twee op het perceel aanwezige bedrijfshallen geen bouwvlak behoefde te worden toegekend.

51. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 5] ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 7]

52. [appellanten sub 7] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover ter plaatse van hun perceel aan de [locatie 1] te Spijk een oppervlakte van maximaal 15 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Zij achten het, gelet op de investeringen die zij hebben gedaan alsmede gelet op de oppervlakte aan reeds gesloopte bijgebouwen op het perceel, onredelijk om niet te voorzien in een specifieke bouwaanduiding om van deze oppervlaktemaat af te wijken. Bovendien is dit niet in overeenstemming met de gesprekken die eerder met de gemeente zijn gevoerd en waarin is aangegeven dat de resterende bebouwing op termijn zou worden gelegaliseerd. Verder wijzen zij erop dat het perceel een omvang heeft van circa 2400 m2, en dat daardoor behoefte bestaat aan extra ruimte voor het opslaan van tuinapparatuur. Voor de percelen Lingedijk 1a, Meerdijk 4 en Meerdijk 3 heeft de raad wel voorzien in een afwijking van de maximale oppervlakte voor bijgebouwen. Waarom de raad heeft gekozen voor een maximale oppervlakte van 15 m2 in plaats van de meer gangbare oppervlakte van 30 m2 is niet gemotiveerd, aldus [appellanten sub 7].

53. De raad stelt dat de op het perceel aanwezige bijgebouwen illegaal zijn opgericht en ziet geen aanleiding om deze thans als zodanig te bestemmen. Van een toezegging van gemeentezijde in dat verband is volgens de raad geen sprake. De raad acht het gelet op de kwetsbaarheid van het gebied onwenselijk om van de maximaal toegestane oppervlaktemaat van 15 m2 aan bijgebouwen af te wijken. De door [appellanten sub 7] genoemde percelen waarvoor wel is afgeweken van deze oppervlaktemaat betreffen, aldus de raad, geen gelijke gevallen.

54. Aan het perceel [locatie 1] te Spijk is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" toegekend met de aanduiding "recreatiewoning".

Op grond van artikel 14, lid 14.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming en aanduiding bestemd voor een recreatiewoning met daaraan ondergeschikt wegen en paden, waterlopen en waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

Op grond van lid 14.2.1, onderdeel b2, van dit artikel, geldt ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de recreatiewoning dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m2, dan wel niet meer dan de oppervlakte van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijgebouw bij recreatiewoning" indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijgebouw bij recreatiewoning".

Aan het perceel is niet de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijgebouw bij recreatiewoning" toegekend, zodat een maximale oppervlakte van 15 m2 aan bijgebouwen is toegestaan.

55. De Afdeling acht het uitgangspunt van de raad om ter plaatse van de recreatiewoning maximaal een oppervlakte van 15 m2 aan bijgebouwen toe te staan, niet onredelijk. De raad heeft hierbij belang mogen toekennen aan de kwetsbaarheid van het gebied alsmede aan het gemeentelijke beleid, dat erop is gericht om terughoudend om te gaan met het toestaan van bijgebouwen bij recreatiewoningen. Voorts is niet bestreden dat de op het perceel aanwezige bijgebouwen illegaal zijn opgericht. In de omstandigheid dat ter plaatse reeds een aanzienlijke oppervlakte aan illegale bebouwing is verwijderd, heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien om een uitzondering op dit uitgangspunt te maken. Dat van een concreet gewekte verwachting door een ter zake bevoegd persoon van gemeentezijde sprake is, hebben [appellanten sub 7] niet aannemelijk gemaakt. Overigens is ter zitting van de zijde van de raad bevestigd dat de aanwezige carport niet is te beschouwen als een bijgebouw en derhalve niet meetelt in de maximaal toegestane oppervlakte van 15 m2.

56. Over de door [appellanten sub 7] gemaakte vergelijking met de percelen Lingedijk 1a, Meerdijk 4 en Meerdijk 3 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat ten aanzien van het perceel Lingedijk 1a sprake is van een bijgebouw waarvoor een bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor het bouwen) is verstrekt, ter plaatse van het perceel Meerdijk 4 sprake is van legaal bestaande bouwhoogten en ter plaatse van het perceel Meerdijk 3 is aangetoond dat een botenhuis sedert 1948 aanwezig is. In hetgeen [appellanten sub 7] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 7] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

57. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 7] ongegrond.

Het beroep van Staatsbosbeheer

58. Staatsbosbeheer kan zich niet verenigen met het plan voor zover ter plaatse van de gronden rondom de recreatieplas in het Lingebos niet is voorzien in de mogelijkheid om jaarlijks twee terugkerende evenementen te organiseren met een maximale bezoekerscapaciteit van 20.000 mensen. Eventuele parkeerproblemen kunnen logistiek worden opgelost en de gewenste data zullen bekend worden gemaakt. Voorts zal rekening worden gehouden met de omgeving in het licht van de Flora- en faunawet en zal daartoe onderzoek worden verricht. Tevens zal met de gemeente een planschadeovereenkomst worden gesloten, aldus Staatsbosbeheer.

59. De raad acht het houden van dergelijke evenementen gelet op de structuur van de omgeving en de aanwezige waarden van rust en ontspanning ter plaatse onwenselijk. Verder acht de raad de omvang van dergelijke evenementen niet passend bij de aard en schaal van het buitengebied.

60. Niet in geschil is dat ter plaatse van de gronden rondom de recreatieplas in het Lingebos geen (grootschalige) evenementen mogen worden gehouden. De Afdeling acht het standpunt van de raad om ter plaatse van de recreatieplas in het Lingebos niet te voorzien in de mogelijkheid om twee keer per jaar een grootschalig evenement te houden met een maximale bezoekerscapaciteit van 20.000 mensen, niet onredelijk. Hierbij heeft de raad belang mogen toekennen aan de aard en de omgeving van het gebied, bezien in samenhang met de effecten van een dergelijk grootschalig evenement. Staatsbosbeheer heeft niet gemotiveerd waarom dit standpunt van de raad onjuist is.

61. Het beroep van Staatsbosbeheer is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 10]

62. [appellante sub 10] exploiteert een fruitteeltbedrijf aan de [locatie 2] te Herwijnen en kan zich niet verenigen met het plan voor zover het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan is verkleind. Hierdoor wordt zij belemmerd in haar uitbreidingswensen, welke op 3 juli 2012 kenbaar zijn gemaakt en waarvoor op 31 augustus 2012 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend. De raad heeft dit verzoek om uitbreiding van het bedrijf ten onrechte niet betrokken in de planprocedure. Volgens [appellante sub 10] was het plan voldoende concreet en lag het, anders dan de raad stelt, op de weg van de raad om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de gewenste uitbreidingsmogelijkheden te onderzoeken. In dat verband wijst [appellante sub 10] op een aantal uitspraken van de Afdeling, in het bijzonder de uitspraak van 14 maart 2012 in zaaknr. 201102123/1/R1.

63. De raad stelt dat de tekeningen van 3 juli 2012 onvoldoende concreet waren om op basis daarvan een ruimtelijke afweging te maken. Vanwege de aanhoudingsplicht op grond van artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor uitbreiding van het bedrijf, aangehouden.

64. Aan het perceel [locatie 2] te Herwijnen is de bestemming "Agrarisch" toegekend met een bouwvlak.

Op grond van artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (…).

Op grond van lid 3.2.1, van dit artikel, mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in 3.2.2 sub c.

Op grond van lid 3.2.2, onderdeel c, geldt dat gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, buiten het bouwvlak zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1. de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;

(…)

65. Niet in geschil is dat de omvang van het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan is verkleind waarbij is aangesloten bij de thans op het perceel aanwezige bebouwing.

66. Ter zitting heeft de raad erkend dat de stukken die door [appellante sub 10] op 3 juli 2012 zijn verzonden, op het gemeentehuis zijn zoekgeraakt en daardoor niet voor de door raad gestelde datum van 25 juli 2012 waarop nieuwe ontwikkelingen nog in de planprocedure konden worden meegenomen, in de procedure zijn betrokken. Voorts heeft de raad erkend dat indien hij wel tijdig de beschikking had gekregen over deze stukken, het verzoek van [appellante sub 10] had kunnen worden meegenomen in de planprocedure. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het niet meenemen van het concrete plan van [appellante sub 10] is te wijten aan een onzorgvuldigheid aan de zijde van de raad. Het betoog van de raad dat in het kader van het verzoek van [appellante sub 10] een daartoe vereist bedrijfsplan ontbrak, doet hier niet aan af. De raad had [appellante sub 10] hier zonodig bij het in behandeling nemen van het verzoek op kunnen wijzen. Het plan is in zoverre voorbereid in strijd met de daartoe te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.

67. In hetgeen [appellante sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te Herwijnen is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen.

Voorts ziet de Afdeling uit het oogpunt van rechtszekerheid aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, inhoudende dat voor het perceel [locatie 2] te Herwijnen tot het moment dat het nieuwe besluit is genomen de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak geldt, zoals dat thans in het plan aan het perceel is toegekend.

Proceskosten

68. De raad dient ten aanzien van de Stichting, [appellant sub 6] en [appellante sub 10] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van Nieuw Vredebest B.V. en anderen is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Ten aanzien van de Vereniging, [appellant sub 8], Buko en Soland, [appellanten sub 5], [appellanten sub 7] en Staatsbosbeheer bestaat geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 6] en [appellante sub 10], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], geheel, en de beroepen van de stichting Stichting Administratiekantoor Kweldijk en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nieuw Vredebest B.V. en anderen gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lingewaal van 9 oktober 2012, voor zover het betreft:

a. de aanduidingen "openheid" en "weidevogelgebied" ter plaatse van de plandelen op het landgoed Spica aan de Spijkse Kweldijk te Spijk;

b. het niet voorzien in een regeling in het plan met betrekking tot de toegestane bouwhoogte van het koetshuis en de voetgangerspoort voor het landgoed Spica aan de Spijkse Kweldijk te Spijk;

c. de in de verbeelding aangeduide goot- en bouwhoogte voor de vier woningen op het perceel Waaldijk 150-151 te Vuren;

d. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Kerkweg 4 te Vuren;

e. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren;

f. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 2] te Herwijnen;

III. draagt de raad van de gemeente Lingewaal op om binnen 6 maanden na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen voor de onder II. vernietigde onderdelen van het besluit, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. treft de voorlopige voorziening dat:

a. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Kerkweg 4 te Vuren herleeft;

b. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel Leuvense Kweldijk 2 te Vuren herleeft;

c. het in de verbeelding aangeduide plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie 2] te Herwijnen herleeft;

V. bepaalt dat de onder IV. getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de raad te nemen besluit in werking treedt;

VI. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Administratiekantoor Kweldijk en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nieuw Vredebest B.V. en anderen voor het overige, en de beroepen van de vereniging Vereniging Linge Goed-Onze Zaak, [appellant sub 8A] en [appellante sub 8B], de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Buko Bouwsystemen B.V. en Soland Elementenbouw B.V., [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], Staatsbosbeheer Regio Oost geheel ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaal tot vergoeding van bij de stichting Stichting Administratiekantoor Kweldijk in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaal tot vergoeding van bij [appellant sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Lingewaal tot vergoeding van bij [appellante sub 10], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Lingewaal aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:

a. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de stichting Stichting Administratiekantoor Kweldijk;

b. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nieuw Vredebest B.V. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

c. € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 6];

d. € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 10], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B] en [maat C], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013

608.