Uitspraak 201310662/2/A3


Volledige tekst

201310662/2/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 november 2013 in zaak nr. 13/1033 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2012 heeft de burgemeester [verzoeker] op straffe van bestuursdwang gelast om het [café] aan de [locatie] te Maastricht voor zes maanden te sluiten.

Bij besluit van 15 maart 2013 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J. de Caluwe-Peters, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De burgemeester heeft, het door hem vastgestelde "Damoclesbeleid lokalen en woningen" van 15 mei 2012 in aanmerking genomen, toepassing gegeven aan zijn bevoegdheid tot sluiting van het café op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daartoe is volgens hem redengevend dat de politie in de magnetron van de keuken van het café twee zakjes met 16 gram hennep en vier briefjes heeft aangetroffen. De politie heeft daarnaast in de woning boven het café, die tevens toegankelijk is via het café, een behoorlijke hoeveelheid verdovende middelen gevonden alsmede attributen en verpakkingsmaterialen die plegen te worden gebruikt bij de handel in verdovende middelen en telefoons met daarin sms-berichten over handel in verdovende middelen.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het Damoclesbeleid, waarin staat dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs zonder meer een last tot sluiting wordt opgelegd, onredelijk is. Daarbij heeft de rechtbank aangesloten bij hetgeen de Afdeling in de uitspraak van 28 november 2012, in zaak nr. 201111870/1/A3, heeft overwogen ten aanzien van een woning, namelijk dat gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet uitgangspunt moet zijn dat bij een eerste overtreding moet worden volstaan met een waarschuwing in plaats van onmiddellijke sluiting. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken. Volgens de rechtbank doet zich thans een ernstig geval voor, omdat in de via het lokaal toegankelijke bedrijfswoning een aanzienlijke handelshoeveelheid hard- en softdrugs is gevonden, op de aldaar aangetroffen telefoons sms-berichten over handel in verdovende middelen zijn aangetroffen en buiten het café een persoon is aangehouden met 18 gram softdrugs in zijn bezit, die zojuist het café had verlaten.

4. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de werking van de besluiten van 3 december 2012 en 15 maart 2013 wordt geschorst, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het tegen de uitspraak van 11 november 2013 gedane beroep. Het café, dat thans gesloten is, kan dan - in ieder geval in de tussentijd - weer open. Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat het in het Damoclesbeleid vervatte uitgangspunt dat na constatering van een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, onmiddellijk tot sluiting van het lokaal wordt overgegaan, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onredelijk is. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, doet zich geen ernstig geval voor op grond waarvan van het uitgangspunt kan worden afgeweken. Bovendien, zo stelt [verzoeker], heeft zich geen situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet voorgedaan. De rechtbank heeft miskend dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs onvoldoende is om tot sluiting over te kunnen gaan. Tot slot brengt [verzoeker] naar voren dat de duur van de sluiting gelet op de omstandigheden van het geval onevenredig is.

5. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 15 januari 2013 de werking van het besluit waarbij de last tot sluiting is opgelegd, geschorst. Het café is daarna weer opengegaan. Met de uitspraak van de rechtbank op 11 november 2013 in de bodemzaak is de schorsing komen te vervallen. Bij brief van 18 november 2013 heeft de burgemeester [verzoeker] te kennen gegeven dat het café alsnog gesloten moet worden gedurende de resterende termijn van 4 maanden en 11 dagen. Het spoedeisend belang bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is hiermee gegeven.

6. Bij afzonderlijk besluit van 3 december 2012 heeft de burgemeester [verzoeker] op straffe van bestuursdwang gelast om de woning boven het café voor zes maanden te sluiten. Naar ter zitting is gebleken, is dit besluit inmiddels rechtens onaantastbaar en is de woning ook feitelijk gesloten geweest. Gelet op het feit dat de burgemeester er uitdrukkelijk voor heeft gekozen ten aanzien van de woning en het café twee afzonderlijke besluiten tot sluiting te nemen, rijst de vraag of en zo ja, in hoeverre, de aan het besluit tot sluiting van de bovenwoning ten grondslag gelegde feiten ook ten grondslag mochten worden gelegd aan het besluit tot sluiting van het café. En als dit inderdaad niet mocht, dan is het de vraag of de aangetroffen hoeveelheid softdrugs een onmiddellijke sluiting van het café rechtvaardigde. Deze procedure leent zich naar het oordeel van de voorzitter niet voor beantwoording van deze vragen. Het oordeel daarover wordt aan de Afdeling overgelaten.

7. De rechtbank heeft in een overweging ten overvloede te kennen gegeven dat zij ervan uitgaat dat de burgemeester, in overeenstemming met hetgeen hij ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, zal beoordelen of en in hoeverre sluiting gedurende de resterende termijn van 4 maanden en 11 dagen nog noodzakelijk is om het met de last tot sluiting beoogde doel te bereiken. De brief van 18 november 2013, waarin de burgemeester [verzoeker] te kennen geeft dat het café met ingang van de daaropvolgende dag moet worden gesloten, geeft geen blijk van een beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel. Gelet hierop en omdat de burgemeester desgevraagd ter zitting geen concrete aanwijzingen had dat gedurende de periode dat de besluiten waren geschorst in het café drugs werden verhandeld, dan wel anderszins de gang van zaken in en rond het café aanleiding gaven tot optreden van zijn kant, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

8. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Maastricht van 15 maart 2013, kenmerk 2012.56819, en het besluit van de burgemeester van Maastricht van 3 december 2012, kenmerk 2012.54412;

II. veroordeelt de burgemeester van Maastricht tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de burgemeester van Maastricht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2013

589.