Uitspraak 201300505/1/A2


Volledige tekst

201300505/1/A2.
Datum uitspraak: 11 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 december 2012 in de zaken nrs. 12/558, 12/559 en 12/560 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2011 op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft de dienst de huurtoeslag van [appellant] over 2009 herzien op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 28 november 2011 heeft de dienst de huurtoeslag van [appellant] over 2010 op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 7 november 2011 heeft de dienst het door [appellant] tegen het besluit van 19 augustus 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij onderscheiden besluiten van 29 februari 2012 heeft de dienst de door [appellant] tegen de besluiten van 18 augustus en 28 november 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 7 november 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en dat tegen de besluiten van 29 februari 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat te Almere, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder huurder verstaan: een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in

1˚. een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is; of

2˚. een krachtens de Huisvestingswet gevorderde en toegewezen woning.

2. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen meegedeeld dat hij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag voor 2009 ten onrechte heeft herzien en daarom het besluit van 19 augustus 2011 intrekt. Dit betekent dat de aanvankelijke vaststelling herleeft. Gelet daarop, heeft [appellant] geen belang bij het hoger beroep, voor zover dat ziet op de toeslag over 2009. Het is in zoverre niet-ontvankelijk.

3. Aan de besluiten van 7 november 2011 en 29 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] één van de bestuurders is van Stichting Vedek (hierna: de stichting), die over alle aandelen van de eigenaar van diens woning Parton Vastgoed B.V beschikt, zodat hij invloed op de hoogte van de huurprijs kon uitoefenen.

4. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 november 1991 in zaak nr. R01893405 (AB 1992, 635), overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak op huurtoeslag over de jaren 2010 en 2011 heeft, omdat hij als één van de bestuurders van de stichting invloed op de huurprijs kon uitoefenen.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij alleen in de hoedanigheid van huurder het genot van de woning heeft en niet krachtens enige andere hoedanigheid. Als bestuurslid van de stichting kon hij voorts geen invloed uitoefenen op de huurprijs, nu de stichting aandeelhouder is van Parton Vastgoed B.V. en een aandeelhoudersvergadering weliswaar algemene lijnen kan uitzetten, maar geen instructies kan geven over specifieke onderwerpen, zoals de hoogte van de huurprijs.

5.1. Uit de stukken blijkt het volgende. Parton Vastgoed B.V., waarvan [bestuurder A] enig bestuurder is, is eigenaar van de woning die [appellant] huurt. De stichting, waarvan [appellant], tezamen met [bestuurder A], [bestuurder B] en [bestuurder C], bestuurder is, beschikt over alle aandelen van de vennootschap. [appellant] heeft, zowel met de enig bestuurder van Parton Vastgoed B.V. als met de medebestuurders van de stichting een familierelatie.

5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr. 200907986/1/H2), is de betekenis van de term huurder in artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wht gelijk aan die van die term in de Huursubsidiewet die aan de Wht voorafging. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling (Kamerstukken II 1996/1997, 25 090, nr. 3, blz. 28) volgt dat bedoeld is dat alleen huurder in de zin van de wet is, diegene die uitsluitend als huurder en niet mede krachtens enige andere hoedanigheid in het genot van de woning is. Zo heeft een eigenaar of mede-eigenaar van de woning geen aanspraak op huursubsidie. De reden daarvoor is dat de aanvrager niet op de een of andere manier invloed op de huurprijs mag kunnen uitoefenen, zo volgt uit die geschiedenis.

5.3. [appellant] was destijds bestuurslid van de enig aandeelhouder van de eigenaar van de woning die hij huurde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht aannemelijk geacht dat hij in die hoedanigheid, anders dan hij stelt, invloed kon uitoefenen op de hoogte van de huurprijs van die woning. Dat hij die mogelijkheid had, blijkt ook uit zijn verklaring ter zitting bij de rechtbank dat hij "(…) de huurprijs niet alleen [kan] bepalen. De rest van het bestuur bepaalt ook mede de prijs. Ik kan dat […] niet alleen". Aan de gestelde omstandigheden dat [appellant] geen invloed op de hoogte van de huurprijs heeft gehad en hij alleen in de hoedanigheid van huurder het genot van de woning heeft en niet krachtens enige andere hoedanigheid, heeft de rechtbank terecht niet de betekenis gehecht die hij daaraan gehecht wilde zien, omdat voldoende is dat hij invloed op de hoogte van de huurprijs kon uitoefenen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond, voor zover dat ziet op de toeslag over de berekeningsjaren 2010 en 2011. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover die op die jaren ziet.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat ziet op de toeslag over 2009;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover die ziet op de toeslag over 2010 en 2011.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013

362-752.