Uitspraak 201210619/1/A3


Volledige tekst

201210619/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 oktober 2012 in zaak nr. 12/417 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 30 mei 2011 heeft de staatssecretaris de verzoeken van AirKub B.V. om het Air Operator Certificate (hierna: AOC) en de Continuing Airworthiness Management Organisation Approval, die eerder aan haar zijn afgegeven, te wijzigen in die zin dat [appellant] wordt aangewezen als accountable manager van AirKub, afgewezen.

Bij besluit van 11 januari 2012 heeft de staatssecretaris de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2013, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.P.G.M. Rijken, mr. A. Mearadji en ir. J. Keer, allen werkzaam bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek in deze zaak heropend met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

[appellant] heeft na de zitting een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het bestuursprocesrecht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals die bepaling luidde vóór 1 januari 2013, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. De staatssecretaris heeft aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten ten grondslag gelegd dat het benodigde vertrouwen ontbreekt dat [appellant] de functie van accountable manager overeenkomstig de daarvoor gestelde eisen zal uitvoeren. Hiervoor heeft de staatssecretaris als reden genoemd dat [appellant] op 8 november 2010 een commerciële vlucht heeft uitgevoerd, terwijl hem bekend was dat de wettelijke bevoegdheid daarvoor ontbrak, omdat AirKub op dat moment niet over een geldig AOC beschikte en [appellant] ouder dan 65 jaar was. Gelet hierop wordt [appellant] voor deze functie niet aanvaardbaar geacht, aldus de staatssecretaris.

In het besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de besluiten van 30 mei 2011.

Daartoe heeft de staatssecretaris gesteld dat het belang van [appellant] door deze besluiten weliswaar kan worden geraakt, maar de eventuele gevolgen ervan zich voor hem niet rechtstreeks, maar eerst via een contractuele relatie tussen hem en AirKub doen gevoelen. Bovendien heeft AirKub inmiddels een andere, geaccepteerde accountable manager aangesteld, zodat geen zicht meer bestaat op vervulling van die positie door [appellant].

De mogelijkheid dat de besluiten hem beperken in zijn carrièremogelijkheden bij andere luchtvaartbedrijven levert geen voldoende actueel en concreet belang op om als rechtstreeks bij de besluiten betrokken belang te kunnen worden aangemerkt. Een luchtvaartbedrijf dat [appellant] in de toekomst zou willen voordragen voor een functie waarvoor hij moet worden geaccepteerd, kan tegen een eventueel besluit tot het weigeren van die acceptatie rechtsmiddelen instellen, aldus de staatssecretaris.

3. [appellant] bestrijdt met succes het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet als belanghebbende in de zin van de Awb bij de besluiten van 30 mei 2011 kan worden aangemerkt.

[appellant] heeft te kennen gegeven dat hij voornemens is weer te solliciteren naar een vergelijkbare functie zodra een inhoudelijk oordeel over de juistheid van de afwijzing van de verzoeken van AirKub is verkregen. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris desgevraagd verklaard dat niet valt uit te sluiten dat toekomstige verzoeken van luchtvaartbedrijven om acceptatie van [appellant] voor zo’n functie eveneens zullen worden afgewezen omdat aan de integriteit van [appellant] wordt getwijfeld wegens de gebeurtenissen op 8 november 2010.

Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het oordeel van de staatssecretaris aangaande [appellant]s aanvaardbaarheid voor de hier in geding zijnde functie hem mogelijk uitsluit voor vergelijkbare functies bij luchtvaartbedrijven. Voorts is er een gerede kans dat die bedrijven, evenals in dit geval, niet in rechte tegen de afwijzing zullen opkomen noch een door [appellant] daartegen geëntameerde procedure zullen afwachten, maar voor de betreffende functie een ander zullen aannemen, wegens hun grote financiële belangen bij het zo spoedig mogelijk doen vervullen van deze essentiële functies en het weer kunnen beschikken over de vereiste vergunningen voor het uitvoeren van commerciële vluchten. Er bestaat een reële mogelijkheid dat [appellant] aldus in een aan het fundamentele recht op arbeid ontleend belang zal worden geschaad, ter bescherming waarvan toegang tot de bestuursrechter hem niet mag worden onthouden. [appellant] betoogt terecht dat hierin een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de besluiten van 30 mei 2011 is gelegen.

Evenzeer terecht voert hij aan dat deze besluiten hem in zijn eer en goede naam aantasten, nu die besluiten in belangrijke mate steunen op het negatieve oordeel van de staatssecretaris over de integriteit van [appellant]. Ook om die reden is hij belanghebbende bij deze besluiten.

Gelet op het vorenstaande slaagt het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris bij het besluit van 11 januari 2012 zijn bezwaren tegen de besluiten van 30 mei 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de staatssecretaris op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen voormeld gebrek in het besluit van 11 januari 2012 te herstellen. Daartoe dient de staatssecretaris de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 30 mei 2011 alsnog inhoudelijk te beoordelen en de uitkomst van deze beoordeling in de vorm van een besluit op bezwaar binnen een termijn van tien weken na de verzending van deze tussenuitspraak aan [appellant] en de Afdeling te zenden.

5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op om binnen tien weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen een nieuw besluit op de door [appellant] tegen de besluiten van 30 mei 2011 gemaakte bezwaren te nemen, dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend te maken en de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Wilde
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013

598.