Uitspraak 201300579/1/R3


Volledige tekst

201300579/1/R3.
Datum uitspraak: 4 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub1], wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
2. [appellant sub2], wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan
"11 aanleunwoningen De Westhoek te Zevenbergen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub1] en [appellant sub2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2013, waar [appellant sub1], bijgestaan door mr. W. Krijger, [appellant sub2], bijgestaan door ir. J.G. van den Enden, en de raad, vertegenwoordigd door A.A. van Dongen en J.A. Bouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, en S. Papens en G.J. Andries, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Met het plan wordt beoogd de bouw van elf aanleunwoningen aan het Wilhelminapark in de kern van Zevenbergen mogelijk te maken.

3. [appellant sub1] en [appellant sub2], die aan [locatie 1] respectievelijk [locatie 2] wonen, kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij betogen dat het plan ten onrechte geen waarborgen bevat dat de te bouwen aanleunwoningen uitsluitend als seniorenwoningen zullen worden gebruikt. Voorts voeren zij aan dat aan het plangebied ten onrechte de bestemming "Wonen" in plaats van de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend, nu, zo stellen zij, met de bouw van de aanleunwoningen het nabijgelegen verzorgingshuis wordt uitgebreid.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan is gericht op de huisvesting van senioren die zelfstandig kunnen wonen en desgewenst gebruik kunnen maken van de voorzieningen van het nabijgelegen zorgcomplex. De aanleunwoningen dienen aldus als reguliere woningen te worden aangemerkt. Op basis hiervan is gekozen voor de bestemming "Wonen" en niet voor de bestemming "Maatschappelijk", die in het geval van een verzorgingsfunctie aangewezen zou zijn geweest.

3.2. In het plan is ten aanzien van de te realiseren aanleunwoningen geen leeftijdscriterium opgenomen.

Voorts zijn in het plan aan het plangebied de bestemmingen "Wonen", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Groen" toegekend.

3.3. Voor zover [appellant sub1] en [appellant sub2] betogen dat in het plan had moeten worden geregeld dat de woningen slechts door senioren kunnen worden bewoond, overweegt de Afdeling dat een verbod op het gebruik van de woningen door personen buiten de doelgroep senioren niet mogelijk is, nu dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd. Uit de plantoelichting volgt dat betekenis is toegekend aan woningbouw voor deze specifieke doelgroep en dat van belang is dat de woningen, waarin het plan voorziet, aansluiten bij de toenemende vergrijzing en stijgende vraag naar geschikte woonruimte voor senioren binnen de gemeente. Het feit dat het plan niet in de weg staat aan bewoning van de woningen door personen buiten de doelgroep raakt niet aan de vraag naar de behoefte aan de woningen, aangezien ook in dat geval de behoefte aan de woningen aanwezig is.

Voorts staat vast dat de aanleunwoningen bestemd zijn voor bewoners met een hoge mate van zelfredzaamheid, die kunnen profiteren van de voorzieningen in het nabijgelegen zorgcomplex. Gelet op de hoge mate van zelfstandigheid van de bewoners, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene aanleunwoningen als reguliere woningen kunnen worden beschouwd en aan de betrokken gronden de bestemming "Wonen" heeft kunnen toekennen. [appellant sub1] en [appellant sub2] worden niet gevolgd in hun betoog dat met de bouw van de aanleunwoningen het nabijgelegen verzorgingshuis wordt uitgebreid.

Het betoog faalt.

4. [appellant sub1] en [appellant sub2] betogen dat de gevolgen van de voorziene aanleunwoningen voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, met name wat betreft verkeersoverlast, verkeerscirculatie en geluid, onvoldoende zijn onderzocht.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de voorziene aanleunwoningen tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zal leiden.

4.2. In oktober 2012 zijn in publicatie nr. 317 van het CROW de kengetallen voor parkeren en verkeersgeneratie bekendgemaakt. Hierin zijn de CROW-kengetallen voor verschillende woningtypen, waaronder ook aanleunwoningen, nader uitgewerkt en actuele normen opgenomen. De raad heeft op basis van deze actuele kengetallen de verkeersaantrekkende werking van het plan bijgesteld ten opzichte van de ten tijde van de zienswijzeprocedure gehanteerde kengetallen en aangenomen dat deze maximaal 33 motorvoertuigen per etmaal extra zal bedragen. Volgens in opdracht van de raad uitgevoerde verkeerstellingen kent het Wilhelminapark thans een verkeersintensiteit van 330 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een toename van 33 heeft de raad aanvaardbaar geacht. Hierbij heeft de raad mede in aanmerking genomen dat het Wilhelminapark een erftoegangsweg is, waar een snelheidsregime van 30 kilometer per uur geldt, en dat de weg uitsluitend wordt gebruikt voor ontsluiting van de aanliggende woningen en percelen. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onaanvaardbare gevolgen van de voorziene aanleunwoningen voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, met name wat betreft verkeersoverlast en verkeerscirculatie niet te verwachten zijn.

Voorts is in het kader van de inspraakprocedure onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen in de eerstelijnsbebouwing rondom het plangebied. Uit dit akoestisch onderzoek volgt dat als gevolg van de bouw van de aanleunwoningen de geluidsbelasting op de omliggende woningen licht zal toenemen, maar de waarde van 55 dB niet zal overschrijden. De raad heeft dit, mede omdat hiermee wordt voldaan aan artikel 83 van de Wet geluidhinder, aanvaardbaar geacht. In hetgeen [appellant sub1] en [appellant sub2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van de aanleunwoningen niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting op de gevels van woningen in de eerstelijnsbebouwing rondom het plangebied.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub2] betoogt dat het plangebied onvoldoende is ontsloten. Hij stelt hiertoe dat de toegangsweg naar het plangebied te smal is.

5.1. De raad heeft bij de vaststelling van het plan aangesloten bij de door het CROW aanbevolen normen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: de ASVV). In ASVV-norm 12.2.11 wordt een wegbreedte van 4,6 m als minimum vermeld voor de situatie "tweerichtingsverkeer auto".

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegangsweg naar het plangebied aan de geldende normen voldoet, nu de wegbreedte varieert van 5,8 m tot 6 m.

In hetgeen [appellant sub2] ter zake heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plangebied voldoende is ontsloten.

Het betoog faalt.

6. [appellant sub1] en [appellant sub2] betogen dat in het plan ten onrechte is uitgegaan van de grondgebondenheid van de voorziene aanleunwoningen, nu deze woningen worden gerealiseerd in een gebouw met meerdere bouwlagen. [appellant sub1] en [appellant sub2] betogen voorts dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de aanleunwoningen niet kunnen worden gerealiseerd op de locatie van een voormalige bungalow aan het Wilhelminapark 16.

6.1. Het plan vermeldt dat de bouw van de aanleunwoningen ter plaatse noodzakelijk is om reden van grondgebondenheid.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef en onder c tot en met e, van de planregels, gelezen in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, is ter plaatse een woongebouw met maximaal elf wooneenheden en drie woonlagen toegestaan. De maximaal toegestane bouwhoogte is 11,50 m.

6.2. De raad heeft in de zienswijzennota uitgelegd dat onder grondgebonden woningen dient te worden verstaan woningen die een directe relatie hebben met een op hetzelfde perceel en/of een in de directe omgeving gelegen bedrijf dan wel een andere onlosmakelijke relatie hebben met op hetzelfde perceel en/of in de directe omgeving plaatshebbende activiteiten of aanwezig zijnde elementen. De raad noemt bij wijze van voorbeeld aanleunwoningen bij een zorgcomplex en studentenwoningen bij een internaat.

De Afdeling acht deze invulling van het begrip grondgebondenheid in dit specifieke geval niet onredelijk. Anders dan [appellant sub1] en [appellant sub2] veronderstellen, kan uit dit standpunt van de raad noch uit het plan worden afgeleid dat de aanleunwoningen dienen te worden gerealiseerd op straatniveau. Evenmin kan hieruit worden afgeleid dat, naar [appellant sub1] en [appellant sub2] stellen, in het plan met grondgebonden woningen wordt bedoeld dat de aanleunwoningen op hetzelfde perceel als het zorgcomplex moeten liggen. Hierbij is van belang dat de raad heeft uitgelegd dat de grondgebonden relatie in het geval van de aanleunwoningen bestaat uit de omstandigheid dat de bewoners, indien gewenst of noodzakelijk, gebruik kunnen maken van de diensten aangeboden door het nabijgelegen zorgcomplex.

In hetgeen [appellant sub1] en [appellant sub2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid heeft mogen uitgaan van evenbedoelde grondgebondenheid van de voorziene aanleunwoningen.

6.3. De Afdeling overweegt dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de woningen niet kunnen worden gerealiseerd op het reeds bestaande bouwvlak aan het Wilhelminapark 16, waar voorheen een bungalow stond.

De raad heeft hiertoe verklaard dat het realiseren van de aanleunwoningen ter plaatse van het bestaande bouwvlak aan het Wilhelminapark 16 weliswaar gunstiger zou zijn voor met name [appellant sub1], omdat de aanleunwoningen dan verder van zijn woning af zouden staan, maar, vanwege de maximaal toegestane bouwhoogte van de aanleunwoningen, niet voor de naastgelegen woningen.

Daarnaast heeft de raad er op gewezen dat bij de bouw op het reeds bestaande bouwvlak een minder goede bouwkundige verbinding met het zorgcomplex, dat achter de aanleunwoningen staat, zou ontstaan. De aanleunwoningen zouden verder van het zorgcomplex af komen te staan, waardoor de verbinding in de vorm van een overkapping langer, hoger en daarmee ook duurder zou zijn. Volgens de raad vormen de nabijheid van en de directe verbinding met de voorzieningen van het zorgcomplex een essentieel onderdeel van de ontwikkeling en hebben deze een grote meerwaarde voor de aanleunwoningen.

Voorts heeft de raad toegelicht dat, ingeval wordt gebouwd op het bestaande bouwvlak, de huidige ontsluitingsweg zou moeten worden gehandhaafd, zodat tussen de aanleunwoningen en het zorgcomplex een fysieke scheiding zou komen te liggen. Dit acht de raad niet wenselijk.

Overigens heeft de raad toegelicht dat op het terrein van het zorgcomplex evenmin ruimte is om de beoogde bouw in te passen. Dit zou volgens de raad ten koste gaan van de bestaande groenvoorziening en parkeerruimte voor de bewoners, bezoekers en medewerkers van het zorgcomplex.

Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met het oog op ruimtelijke kwaliteit, de privacy van de overige omwonenden en de kwaliteit voor de aanleunwoningen geen aanleiding bestaat voor de bouw van de aanleunwoningen op het reeds bestaande bouwvlak aan het Wilhelminapark 16.

Het betoog faalt.

7. Voor zover [appellant sub1] en [appellant sub2] betogen dat de raad ten onrechte het besluit van 11 september 2012, waarbij hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld voor de ten hoogte toelaatbare geluidsbelasting van de elf te bouwen aanleunwoningen, aan het plan ten grondslag heeft gelegd, overweegt de Afdeling als volgt.

Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201300740/1/R3 heeft de Afdeling de door [appellant sub1] en [appellant sub2] ingestelde beroepen tegen evenbedoeld besluit van 11 september 2012 ongegrond verklaard.

In hetgeen [appellant sub1] en [appellant sub2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dit besluit van 11 september 2012 niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Het betoog faalt.

8. De beroepen zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen van [appellant sub1] en [appellant sub2] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Breunese-van Goor
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013

408.