Uitspraak 201304773/1/R4


Volledige tekst

201304773/1/R4.
Datum uitspraak: 27 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,
2. [appellante sub 2],wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,

en

de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kustwerk Katwijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2013, waar [appellant sub 1] en [appellante sub 2], beiden bijgestaan door mr. A.K. Koornneef, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en S. Turkenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting gehoord het Hoogheemraadschap van Rijnland, vertegenwoordigd door A.J.M. Zonneveld.

Overwegingen

1. Het plan voorziet hoofdzakelijk in een wijziging van de primaire waterkering in Katwijk aan Zee die bestaat uit de aanleg van een dijk-in-duinconstructie evenwijdig aan de kust ter vervanging van de bestaande waterkering die gedeeltelijk in de bebouwde kom is gelegen. Hiermee wordt beoogd te voldoen aan de veiligheidsnormen van de Waterwet.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Recreatie - Duinen". [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de dijk-in-duinconstructie waarin dit plandeel voorziet het uitzicht op zee vanuit hun woningen aan de Boulevard op onaanvaardbare wijze aantast. Volgens [appellante sub 2] geldt hetzelfde voor het door haar geëxploiteerde hotel-restaurant aan de Boulevard, waarvan de aantrekkingskracht deels is gelegen in het uitzicht op zee. Daarnaast zal het hotel-restaurant volgens [appellante sub 2] na realisering van de constructie niet langer beschikken over een eenvoudige toegang tot het strand. Dat de primaire waterkering niet zou voldoen aan de veiligheidsnormen en dat op langere termijn maatregelen nodig zouden zijn om de veiligheid van de kust bij Katwijk op peil te houden, rechtvaardigt volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet de aantasting van hun belangen.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de noodzaak tot de realisering van de dijk-in-duin-constructie voortvloeit uit de Waterwet en dat met de belangen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zoveel mogelijk rekening is gehouden. De bijdrage van de Rijksoverheid voor de wijziging van de waterkering is gebaseerd op een sobere variant die bij de percelen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ongeveer +10 m NAP hoog zou zijn. Een aantal partijen, waaronder de gemeente Katwijk, heeft een bedrag beschikbaar gesteld om te komen tot een alternatief dat voldoet aan de veiligheidseisen, maar ook tegemoetkomt aan de belangen van de betrokken burgers. Dit heeft geleid tot het ontwerp van de dijk-in-duinconstructie waarin het plan voorziet, waarin de constructie nabij de percelen van appellanten+7,5 m NAP hoog is. Volledig zeezicht en een lagere kustversterking zijn volgens de raad vanuit veiligheidsoogpunt niet mogelijk. Voorts stelt de raad dat bij het hotel-restaurant een brede opgang zal worden gemaakt.

3.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.3, onder a, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van een dijkconstructie in het plandeel met de bestemming "Recreatie - Duinen" maximaal +7,5 m NAP.

3.3. Niet in geschil is dat de realisering van de dijk-in-duinconstructie waarin het bestreden plandeel voorziet leidt tot minder uitzicht op zee vanuit de woningen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en het hotel-restaurant. Evenmin is in geschil dat de zee minder goed bereikbaar zal zijn vanuit het hotel-restaurant. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben evenwel niet bestreden dat de dijk-in-duinconstructie minimaal +7,5 m NAP hoog dient te zijn om te kunnen voldoen aan de veiligheidsnormen van de Waterwet. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de realisering van de dijk-in-duinconstructie dan aan de belangen van [appellant sub 1] en [appellante sub 2].

4. De beroepen zijn ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Jacobs
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013

717.