Uitspraak 201302124/1/R2


Volledige tekst

201302124/1/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging van Eigenaren Park Horsterwold, gevestigd te Zeewolde,
appellante,

en

de raad van de gemeente Zeewolde,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Bosruiter" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2013, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Enschede, C.D. Kerkhof en ing. J. Brouwer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Th. Vos en S.L. Strauss, beiden werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door ir. J.A.M. van Dijk en ing. J.M. Hengeveld, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Epe Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door P. Epe, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om op het terrein van de voormalige camping ‘De Bosruiter’ vijftien logiesgebouwen voor maximaal 600 personen en een aantal centrale voorzieningen te realiseren. De raad beoogt hiermee te voorzien in een huisvestingsvoorziening voor tijdelijke arbeidsmigranten.

Behoefte en uitvoerbaarheid

3. De vereniging heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan. Zij stelt zich op het standpunt dat een huisvestingsvoorziening voor tijdelijke arbeidsmigranten ter plaatse niet passend is.

De vereniging voert daartoe aan dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan de met het plan mogelijk gemaakte huisvestingsvoorziening. Verder betoogt zij dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat, nu een nadere onderbouwing hiervan in het plan ontbreekt. Zij stelt voorts dat niet duidelijk is of de exploitatiebijdrage ook is verzekerd als het terrein door een andere rechtspersoon zal worden ontwikkeld, dan wel in geval van faillissement van de initiatiefnemer.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit actuele gegevens van uitzendorganisaties blijkt dat behoefte bestaat aan de met het plan mogelijk gemaakte huisvestingsvoorziening. Voorts acht de raad de exploitatieopzet zoals opgesteld door de initiatiefnemer realistisch, zodat volgens de raad voldoende is aangetoond dat de exploitatie van het complex economisch uitvoerbaar is.

3.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan een deel van de gronden van het terrein van de voormalige camping ‘De Bosruiter’ de bestemming "Gemengd" is toegekend.

3.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een terrein dat bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd met logiesgebouwen en met centrale voorzieningen ten behoeve van de logiesgebouwen;

b. (ontsluitings)wegen en paden;

met de daarbij behorende:

c. voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speel- en sportvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen;

[…]

Ingevolge lid 4.2, aanhef en onder 4.2.1, gelden voor het bouwen de volgende regels:

a. de logiesgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

b. de logiesgebouwen dienen te worden ingericht voor het verstrekken van tijdelijke logies aan maximaal 600 personen (in alle logiesgebouwen gezamenlijk), waarbij per logé tenminste 10 m² vloeroppervlakte beschikbaar is;

c. de goothoogte van de logiesgebouwen mag niet meer dan 6,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8,5 meter.

Ingevolge lid 4.3 gelden voor het gebruik de volgende regels:

a. het gebruik van de logiesgebouwen en centrale voorzieningen is uitsluitend toegestaan als ter plaatse van de bestemming "Natuur" een moeraszone is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De realisatie van deze moeraszone dient te geschieden conform het 'Technisch dwarsprofiel moerasontwikkeling' dat als bijlage bij de regels is opgenomen;

b. de logiesgebouwen mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning;

c. op het terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de logies;

d. de gebouwen voor centrale voorzieningen mogen niet worden gebruikt voor horeca, met dien verstande dat een kantine die behoort tot de centrale voorzieningen wel is toegestaan;

e. het terrein en de gebouwen mogen niet worden gebruikt voor verkoop- en/of handelsdoeleinden, met dien verstande dat een winkel die behoort tot de centrale voorzieningen wel is toegestaan;

f. de logiesgebouwen mogen ruimte bieden voor het verstrekken van tijdelijke logies aan maximaal 600 personen.

3.4. Met het plan wordt volgens de raad voorzien in een bestaande behoefte in de gemeente aan huisvesting voor tijdelijke werknemers die werkzaam zijn in het bedrijfsleven. In de notitie "Tijdelijk werken en wonen in Zeewolde" van augustus 2011 heeft de raad de gemeentelijke uitgangspunten voor de huisvesting van buitenlandse arbeidskrachten neergelegd. In deze notitie is vermeld dat de raad schat dat het aantal arbeidsmigranten in de gemeente tussen de 300 en 600 bedraagt. De raad heeft toegelicht dat dit aantal gebaseerd is op actuele gegevens van uitzendorganisaties die ter plaatse actief zijn. De vereniging heeft het voorgaande niet gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene huisvestingsvoorziening. Het betoog faalt.

3.5. In de plantoelichting is vermeld dat het plan door de initiatiefnemer voor eigen rekening zal worden ontwikkeld. Voorts heeft de initiatiefnemer een financiële onderbouwing voor de exploitatie van het complex opgesteld. Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad, gelet op de financiële onderbouwing van de initiatiefnemer, aanleiding had moeten zien om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Ten aanzien van het verhalen van de exploitatiekosten heeft de gemeente Zeewolde een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Voor zover de vereniging betoogt dat hiermee onvoldoende is verzekerd dat deze kosten verhaald kunnen worden aangezien de initiatiefnemer failliet zou kunnen gaan, wordt overwogen dat in de overeenkomst een bepaling is opgenomen op grond waarvan de in de overeenkomst opgenomen rechten en verplichtingen niet zonder schriftelijke toestemming van de gemeente aan een derde mogen worden overgedragen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verhaal van deze kosten is verzekerd. Het betoog faalt.

Permanente bewoning

4. De vereniging betoogt dat het in de planregels opgenomen verbod op permanente bewoning niet handhaafbaar is, aangezien niet zal kunnen worden vastgesteld of een werknemer elders zijn hoofdverblijf heeft. In de planregels had volgens de vereniging daarom een maximale verblijfsduur opgenomen moeten worden.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het in artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder b, van de planregels opgenomen verbod op permanente bewoning in de logiesgebouwen, voldoende is gewaarborgd dat werknemers ter plaatse niet permanent zullen gaan wonen. Volgens de raad is permanente bewoning voorts zeer onwaarschijnlijk gelet op de fysieke indeling van de logiesgebouwen en de wijze van exploitatie van het complex. De raad acht het opnemen van een maximale verblijfsduur niet nodig en niet doelmatig aangezien de verblijfsduur kan variëren.

4.2. Uit artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder b, van de planregels, zoals opgenomen in overweging 3.3, volgt dat het gebruik van de logiesgebouwen voor permanente bewoning niet is toegestaan. Voor zover de vereniging betoogt dat dit verbod niet handhaafbaar is aangezien niet kan worden vastgesteld of een werknemer elders zijn hoofdverblijf heeft, wordt overwogen dat weliswaar in artikel 1, onder 1.33, van de planregels is bepaald dat in de planregels onder ‘permanente bewoning’ wordt verstaan bewoning van een verblijf als hoofdverblijf, maar dat dit er niet aan af doet dat ook op andere wijze kan worden geconstateerd of permanent in de logiesgebouwen wordt gewoond. Ter zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat in het met de initiatiefnemer gesloten convenant is bepaald dat de initiatiefnemer een nachtregister dient bij te houden. Nu de vraag of sprake is van permanente bewoning niet enkel wordt bepaald door de verblijfsduur, heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een maximale verblijfsduur in planregels. De Afdeling ziet in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat de planregel niet handhaafbaar is. Het betoog faalt.

Verkeersintensiteit en verkeersveiligheid

5. De vereniging betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen intensivering van de verkeerssituatie met zich brengt. Zij voert daartoe aan dat de raad bij de beoordeling van de gevolgen van het plan van een onjuiste bestaande situatie is uitgegaan.

Volgens de vereniging zal het plan tot een onaanvaardbare toename van verkeer op de Bosruiterweg leiden. Hierdoor zal volgens de vereniging de verkeersveiligheid op die weg worden aangetast. Zij voert aan dat de raad bij de beoordeling van dit aspect van een te lage verkeersintensiteit is uitgegaan. Bovendien is hierbij ten onrechte rekening gehouden met afspraken met de initiatiefnemer die niet in het plan zijn opgenomen. Voorts is de Bosruiterweg volgens haar niet geschikt om de toename van het verkeer te kunnen verwerken. Bovendien staat niet vast dat de door de raad voorziene uitwijkplaatsen daadwerkelijk zullen worden aangelegd, aldus de vereniging.

5.1. De raad stelt zich, onder verwijzing naar de memo "Onderzoek verkeersafwikkeling ontwikkeling buitengebied Zeewolde" van DHV van 31 oktober 2012 (hierna: verkeersonderzoek) en de memo "Quickscan nieuwe normering parkeercijfers en verkeersgeneratie" van DHV van 9 november 2012 (hierna: de quickscan), op het standpunt dat het plan niet tot een verkeersonveilige situatie op de Bosruiterweg zal leiden. Hij wijst er hierbij op dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 4 december 2012 een verkeersbesluit heeft genomen waarmee in een aantal aanpassingen aan de Bosruiterweg is voorzien, zoals de aanleg van uitwijkstroken en het verlagen van de toegestane maximumsnelheid naar 60 km/uur.

5.2. Voor zover de vereniging betoogt dat in de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken naar de effecten van het plan op de verkeersveiligheid, de parkeerbehoefte en geluidbelasting, van een onjuiste verkeersintensiteit in de bestaande situatie is uitgegaan, wordt overwogen dat de raad bij de vaststelling van het plan dient te onderzoeken of de met het plan mogelijk gemaakte functies in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Weliswaar is in het verkeersonderzoek vermeld dat de maximale verkeersintensiteit als gevolg van het plan lager zal zijn dan de maximale verkeersintensiteit als gevolg van de in het voorgaande bestemmingsplan toegestane functies in de omgeving, maar dat doet er niet aan af dat tevens is onderzocht wat de effecten van de verkeersintensiteit als gevolg van het plan zullen zijn. De enkele stelling van de vereniging dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan geen intensivering van de verkeerssituatie met zich brengt, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het plan tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid en de geluidsbelasting en tot parkeeroverlast zal leiden. Het betoog faalt.

5.3. In het verkeersonderzoek is vermeld dat voor het type huisvesting zoals in het plan mogelijk is gemaakt geen richtlijnen beschikbaar zijn. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de in het plan mogelijk gemaakte logiesgebouwen is derhalve gebaseerd op een aantal aannames. In bijlage 3 bij het verkeersonderzoek zijn de gehanteerde aannames toegelicht. Hieruit volgt volgens het verkeersonderzoek en de quickscan dat de verkeersintensiteit op de Bosruiterweg in de plansituatie maximaal 1.674 voertuigbewegingen per etmaal zal bedragen. De enkele stelling van de vereniging dat de op de gehanteerde aannames gebaseerde verkeersintensiteit te laag is, kan niet leiden tot het oordeel dat hiermee een onderschatting van de verkeersintensiteit heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de vereniging haar betoog dat de raad ten onrechte rekening heeft gehouden met afspraken die met de initiatiefnemers zijn gemaakt, maar die niet in het plan zijn verzekerd, niet onderbouwd. Evenmin is anderszins gebleken dat het verkeersonderzoek of de quickscan dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertonen dat de raad zich niet op deze onderzoeken heeft mogen baseren.

In het verkeersonderzoek en de quickscan wordt geconcludeerd dat met een aanpassing van de weg, waarbij maximaal om de 250 meter uitwijkstroken worden aangelegd, de toekomstige hoeveelheid verkeer op een verkeersveilige wijze kan worden afgewikkeld. Volgens de raad is hiermee aangesloten bij de richtlijnen zoals opgesteld door het CROW voor wegen. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat in de met de initiatiefnemer gesloten exploitatieovereenkomst is bepaald dat de uitwijkstroken door de gemeente op kosten van de initiatiefnemer zullen worden aangelegd. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 4 december 2012 reeds een verkeersbesluit genomen waarin een aantal aanpassingen aan de Bosruiterweg is voorzien, zoals de aanleg van uitwijkstroken en het verlagen van de toegestane maximumsnelheid naar 60 km/uur. Hiermee is voldoende verzekerd dat de uitwijkstroken zullen worden aangelegd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de capaciteit van de Bosruiterweg onvoldoende is om de verwachte toekomstige verkeersintensiteit te kunnen verwerken. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot een verkeersonveilige situatie op de Bosruiterweg zal leiden. Het betoog faalt.

Parkeeroverlast

6. De vereniging betoogt voorts dat het plan tot parkeeroverlast zal leiden. Zij voert daartoe aan dat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet, aangezien ten onrechte van een parkeernorm voor kamerverhuur is uitgegaan. Daarnaast verwijst de vereniging naar de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012, in zaak nr. 201202370/1/R1.

6.1. Volgens de raad voorziet het plan in voldoende parkeerplaatsen voor de mogelijk gemaakte functies. Hierbij wijst de raad er op dat de gehanteerde norm hoger is dan de norm die gemiddeld landelijk wordt gehanteerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten.

6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen zoals parkeervoorzieningen.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Verkeer - 2" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.

6.3. De raad dient uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te onderzoeken hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn ten behoeve van de in het plangebied toegestane functies. In het aan het plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek en de quickscan is dit aspect onderzocht. In het verkeersonderzoek is vermeld dat er voor het type huisvesting zoals mogelijk gemaakt in het plan, geen kengetallen van het CROW beschikbaar zijn. In het verkeersonderzoek is daarom uitgegaan van een norm die overeenkomt met de door het CROW aanbevolen parkeercijfers voor kamerverhuur. In de quickscan, waarin de in 2012 geactualiseerde kengetallen van het CROW zijn gehanteerd, is vermeld dat het CROW een onderscheid maakt tussen kamerverhuur aan zelfstandigen en kamerverhuur aan studenten. Voor kamerverhuur aan arbeidsmigranten, zoals mogelijk gemaakt in het plan, is in de quickscan uitgegaan van een gemiddelde van de door het CROW voor de genoemde twee categorieën kamerverhuur aanbevolen parkeercijfers, waarbij tevens in aanmerking is genomen dat het aantal bezoekers beperkt zal zijn. In de quickscan is op grond van het voorgaande een norm van 0,47 parkeerplaatsen per slaapplek gehanteerd. In de quickscan is voorts opgenomen dat deze norm overeenkomt met het door het CROW aanbevolen parkeercijfer voor een 1-sterrenhotel. Hieruit volgt volgens de quickscan dat in totaal 282 parkeerplaatsen nodig zijn voor de in het plangebied toegestane functies.

6.4. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijk heeft kunnen aansluiten bij de door het CROW aanbevolen parkeercijfers voor kamerverhuur. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het aantal bezoekers gering zal zijn. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat een deel van de werknemers per fiets naar het werk zal reizen, waarvoor door de initiatiefnemer fietsen ter beschikking zullen worden gesteld. Voor zover de vereniging verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012, in zaak nr. 201202370/1/R1, leidt dit niet tot een ander oordeel. Weliswaar was in die uitspraak eveneens een plan aan de orde waarin was voorzien in een huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten, maar nu daarin een andere parkeernorm aan de orde was, volgt reeds daarom uit de genoemde uitspraak niet dat de raad in dit geval van een te lage parkeernorm is uitgegaan bij de berekening van de parkeerbehoefte als gevolg van de in het plan mogelijk gemaakte voorzieningen.

6.5. In de plantoelichting is vermeld dat op het terrein bij de centrale voorzieningen 198 parkeerplaatsen worden aangelegd en dat langs de toegangsweg reeds 44 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat tussen de logiesgebouwen kan worden voorzien in de overige parkeerplaatsen. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden waarop de centrale voorzieningen en de logiesgebouwen mogelijk zijn gemaakt de bestemming "Gemengd" is toegekend en aan de gronden betreffende de toegangsweg de bestemming "Verkeer - 2". Uit de planregels volgt dat de voor deze bestemmingen aangewezen gronden onder meer bestemd zijn voor parkeervoorzieningen, zodat het plan de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen mogelijk maakt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Het betoog faalt.

Geluidoverlast

7. De vereniging vreest dat door het plan geluidoverlast zal ontstaan. Zij betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Bosruiterweg als gevolg van het plan niet tot geluidoverlast zal leiden.

7.1. De op het recreatiepark Horsterwold aanwezige recreatiewoningen genieten geen bescherming ingevolge de Wet geluidhinder, maar dit betekent niet dat de recreatiewoningen in het geheel geen bescherming tegen geluidhinder toekomt. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de raad bij de vereiste belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting die het plan op de recreatiewoningen tot gevolg zal hebben te betrekken. De raad heeft aan de vaststelling van het plan een onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de recreatiewoningen ten grondslag gelegd. Dit onderzoek is opgenomen in het rapport "Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten aan de Bosruiterweg te Zeewolde" van Alcedo van 31 oktober 2012 (hierna: akoestisch onderzoek).

De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich niet op het onderzoek heeft mogen baseren. In het akoestisch onderzoek is vermeld dat bij één van de recreatiewoningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 1 dB wordt overschreden. Bij de andere recreatiewoningen wordt wel aan de voorkeursgrenswaarde voldaan, aldus het onderzoek. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, geen sprake is van onaanvaardbare geluidoverlast. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.

Moeraszone

8. De vereniging voert verder aan dat de verplichting om een moeraszone aan te leggen, voordat de gebouwen voor logies in gebruik genomen mogen worden, onvoldoende is verzekerd. Zij wijst er hierbij op dat reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend waarmee het gebruik van de gebouwen voor logies is toegestaan.

8.1. De raad stelt dat voldoende is verzekerd dat de moeraszone zal worden aangelegd nu dit in de planregels is bepaald.

8.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden aan de noordwestzijde van het plangebied de bestemming "Natuur" is toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;

b. watergangen, sloten en andere waterpartijen met bijbehorende oevers en taluds;

c. extensief dagrecreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

d. voorzieningen, zoals voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wandel- en fietspaden, ruiterpaden en picknickplaatsen.

8.3. Uit artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder a, van de planregels, zoals opgenomen in overweging 3.3, volgt dat het gebruik van de logiesgebouwen en centrale voorzieningen uitsluitend is toegestaan als ter plaatse van de bestemming "Natuur" een moeraszone is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De realisatie van deze moeraszone dient te geschieden conform het 'Technisch dwarsprofiel moerasontwikkeling' dat als bijlage bij de regels is opgenomen. Hiermee is voldoende verzekerd dat de zone zal worden aangelegd. Overigens is aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van 19 juli 2012 eveneens de voorwaarde verbonden dat de vergunninghouder verplicht is tot aanleg en onderhoud van ‘een natuurvriendelijke oever’. Uit de door de gemeente met de initiatiefnemer gesloten overeenkomst van 27 juni 2012 volgt dat met ‘een natuurvriendelijke oever’, zoals genoemd in de omgevingsvergunning voor het bouwen, de moeraszone is bedoeld. Het betoog faalt.

Archeologische waarden

9. De vereniging voert aan dat de in het plangebied voorkomende archeologische waarden onvoldoende door het plan worden beschermd.

9.1. In de plantoelichting is vermeld dat een deel van het plangebied is aangemerkt als archeologisch waardevol gebied 4, waarbij sprake is van een gematigde archeologische verwachting. In de verbeelding is weergegeven dat aan deze gronden de bestemming "Waarde - Archeologie" is toegekend. Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aan de gronden toegekende bestemming onvoldoende bescherming wordt geboden aan de eventuele in het plangebied voorkomende archeologische waarden. Het betoog faalt.

EHS

10. De vereniging voert aan dat door de in het plan mogelijk gemaakte functies de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) en de ecologische verbindingszone zal worden aangetast. Zij wijst hierbij op de toename van het verkeer en de aanleg van verlichting op de Bosruiterweg.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door het plan de EHS niet zal worden aangetast. Hierbij verwijst de raad naar het onderzoek "Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde" van Zoon buro voor ecologie van 22 december 2011 (hierna: het natuuronderzoek).

10.2. Ten aanzien van het betoog van de vereniging dat de ecologische verbindingszone door de in het plan opgenomen functies zal worden aangetast, wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 4.1 van de Verordening Groenblauwe zone (hierna: de verordening) is het verboden in het beschermingsgebied groenblauwe zone het bestaand gebruik te wijzigingen in een ander gebruik, waaronder ook wordt verstaan wijziging in omvang en/of intensiteit, indien daardoor het plangebied groenblauwe zone minder geschikt wordt voor het verwezenlijken van de groenblauwe zone. In de toelichting bij de verordening is vermeld dat het beschermingsgebied groenblauwe zone de ecologische verbindingszone Oostvaarderswold betreft. Uit artikel 1.1, onder 4, van de verordening gelezen in verbinding met de kaart ‘beschermingsgebied groenblauwe zone’ volgt dat het plangebied en de Bosruiterweg geen deel uit maken van het beschermingsgebied groenblauwe zone. Het plan voorziet dan ook niet in een wijziging van het bestaande gebruik binnen het beschermingsgebied groenblauwe zone, zodat het plan niet in strijd met artikel 4.1 van de verordening is vastgesteld.

10.3. In het Omgevingsplan Flevoland 2006-2015 is het provinciale beleid ten aanzien van de EHS verwoord. In de plantoelichting is vermeld dat het gebied rondom het plangebied is aanwezen als EHS. Het plangebied en de Bosruiterweg maken geen deel uit van de EHS. Op grond van het provinciale beleid mogen ontwikkelingen in en nabij de EHS geen significante negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken van de EHS.

De impact van de in het plan mogelijk gemaakte functies is onderzocht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het natuuronderzoek.

In het natuuronderzoek is vermeld dat in het gebied rondom het plangebied het beheertype "Vochtige bos met productie" voorkomt. Dit betreft volgens het onderzoek een vrij eenvormig multifunctioneel populierenbos met beperkte natuurwaarden. In het natuuronderzoek is geconcludeerd dat door de functies die het plan mogelijk maakt de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet worden aangetast.

De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad het natuuronderzoek niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen. De Afdeling ziet in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare negatieve effecten op de EHS zal hebben. Het betoog faalt.

Conclusie

11. Het beroep van de vereniging is ongegrond.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Van der Hoorn
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013

674.