Uitspraak 201300098/1/A4 en 201300099/1/A4


Volledige tekst

201300098/1/A4 en 201300099/1/A4.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te Meppel,
2. [appellant sub 2], wonend te Meppel,
appellanten,

tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van 20 november 2012 in zaken nrs. 12/325 en 12/392 in de gedingen tussen onder meer:

1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],

en

het college van burgemeester en wethouders van Meppel.

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MCS Meppel B.V. een omgevingsvergunning voor het veranderen van een containerterminal aan de Oliemolen 16 te Meppel verleend.

Bij uitspraken van 20 november 2012 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaken nrs. 201300098/1/A4 en 201300099/1/A4 gevoegd ter zitting behandeld op 6 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door G.H. Wortelboer, S.H. Boonstra en Y.E. Boersma, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting MCS, vertegenwoordigd door L.J.M.J. Friederichs, W.F. van der Ark en
R.J. van der Bij, gehoord.

Overwegingen

1. In de inrichting van MCS vindt onder meer op- en overslag van containers plaats. De met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) vergunde verandering van de inrichting ziet op de mogelijkheid om in aanvulling op de reeds bij een eerdere vergunning toegestane bedrijfstijden in geval van storingen van technische of logistieke aard of slechte weersomstandigheden maximaal 52 keer per kalenderjaar op werkdagen en op zaterdag in de nachtperiode en op zondag de gehele dag met behulp van een kraan en een zogenoemde reachstacker schepen te kunnen laden en lossen.

2. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, sub c en onder 2, van de Wabo neemt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, in ieder geval de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden in acht, voor zover de verplichting tot het in acht nemen daarvan voortvloeit uit de artikelen 40, 44 tot en met 47, 50, 51, 53 tot en met 56, 59 tot en met 61, 63, tweede lid, 64, 65 of 66 van de Wet geluidhinder.

3. Ingevolge vergunningvoorschrift 2.1, kort weergegeven, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting, in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan de [locatie A] en [locatie B] in de nachtperiode niet meer dan respectievelijk 46 en 47 dB(A) bedragen.

Ingevolge vergunningvoorschrift 2.2 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting, veroorzaakt door een regelmatige afwijking, ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de nachtperiode niet meer dan 51 dB(A) bedragen.

Ingevolge vergunningvoorschrift 2.3 mag het maximaal geluidniveau vanwege de inrichting, in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de nachtperiode niet meer dan respectievelijk 69 en 68 dB(A) bedragen.

Ingevolge vergunningvoorschrift 2.4 mag het maximaal geluidniveau vanwege de inrichting, veroorzaakt door een regelmatige afwijking, ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de nachtperiode niet meer dan 72 dB(A) bedragen.

4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij ten gevolge van de vergunde uitbreiding van de bedrijfstijden van de inrichting in de nachtperiode zodanige geluidhinder ondervinden dat daardoor hun nachtrust wordt verstoord. Daarbij wijst [appellant sub 2] erop dat zijn woning niet bij een op het industrieterrein gelegen bedrijf behoort, maar een burgerwoning is.

[appellant sub 2] betoogt voorts dat de gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Daartoe stelt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport "Akoestisch onderzoek naar de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfstijden van het laden en lossen van schepen bij MCS Meppel B.V." van WNP raadgevende ingenieurs van 19 oktober 2011 en de memo van Stroop raadgevende ingenieurs van 29 november 2011, een verkeerd beeld van de geluidbelasting geven. Daarbij stelt hij dat de te verwachten geluidbelasting in de praktijk hoger zal zijn.

[appellant sub 1] wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2004 in zaak nr. 200306557/1, waaruit volgens hem moet worden afgeleid dat pas aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, indien geluidafscherming in de vorm van een containerwal wordt voorgeschreven.

4.1. Vaststaat dat zowel de inrichting als de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op het industrieterrein "Oevers B" zijn gelegen. Rondom dit industrieterrein is een geluidzone als bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder vastgesteld. De Wet geluidhinder voorziet niet in geluidgrenswaarden die betrekking hebben op woningen die op een gezoneerd industrieterrein zijn gelegen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag de geluidbelasting van dergelijke woningen, ongeacht het feitelijk gebruik daarvan, in het kader van de vergunningverlening geen weigeringsgrond zijn, zodat met die geluidbelasting slechts in beperkte mate rekening kan worden gehouden.

Het college heeft bij het besluit van 27 april 2012 geluidgrenswaarden in de nachtperiode gesteld die gelden ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Daarbij heeft het college aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking). De Handreiking vermeldt dat wat betreft bedrijfswoningen op gezoneerde industrieterreinen moet worden gestreefd naar een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van maximaal 65 dB(A). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, overschrijden de in vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2 gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau de aanbevolen richtwaarde van maximaal 65 dB(A) niet. De rechtbank heeft derhalve de hoogte van deze geluidgrenswaarden toereikend kunnen achten ter beperking van geluidhinder in de nachtperiode.

In de Handreiking zijn geen richtwaarden aanbevolen voor het maximaal geluidniveau voor woningen op gezoneerde industrieterreinen. Daarom heeft de rechtbank tevens de hoogte van de in vergunningvoorschriften 2.3 en 2.4 gestelde geluidgrenswaarden voor het maximaal geluidniveau toereikend kunnen achten.

4.2. [appellant sub 2] heeft zijn stelling dat de geluidbelasting van de woningen niet op juiste wijze is bepaald, niet aannemelijk gemaakt. In het geluidrapport en de memo is de geluidbelasting van de gevels van de woningen beschouwd, hetgeen in overeenstemming is met de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave april 1999. Zijn stelling dat bij de geluidberekeningen ten onrechte is uitgegaan van het in de woningen optredende geluidniveau mist derhalve feitelijke grondslag.

Wat betreft de stelling van [appellant sub 2] dat de berekende etmaalwaarde hoger is dan de voorgeschreven geluidgrenswaarden voor het LarLT in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van zijn woning, overweegt de Afdeling dat de berekende etmaalwaarde wordt bepaald door de hoogste waarde van het geluidniveau in de dagperiode, de avondperiode plus 5 dB(A) of de nachtperiode plus 10 dB(A). In dit geval wordt de berekende etmaalwaarde van 57,4 dB(A) in de representatieve bedrijfssituatie bepaald door de waarde in de avondperiode van 52,4 dB(A) plus 5 dB(A). Anders dan [appellant sub 2] stelt, is de berekende etmaalwaarde derhalve niet hoger dan de voorgeschreven geluidgrenswaarden.

Uit het geluidrapport en de memo volgt dat de gestelde geluidgrenswaarden naleefbaar zijn. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat geluidreducerende maatregelen, zoals het plaatsen van een containerwal, moeten worden getroffen. De uitspraak van de Afdeling, waarnaar [appellant sub 1] verwijst, ziet op de bij het besluit van 12 augustus 2003 aan MCS verleende revisievergunning. Deze uitspraak betreft niet de aan de orde zijnde vergunning en daaraan ten grondslag gelegde stukken. Zij vormt geen aanleiding voor het oordeel dat een containerwal moet worden aangelegd teneinde aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden te voldoen.

Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht geen aanleiding voor het oordeel gezien dat de gestelde geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn.

4.3. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aan de vergunning verbonden voorschriften een toereikende bescherming tegen geluidhinder wordt geboden.

Het betoog faalt.

5. [appellant sub 1] betoogt dat het college bij het besluit van 27 april 2012 ten onrechte een verdergaande verandering van de inrichting heeft vergund dan MCS heeft aangevraagd. Volgens [appellant sub 1] heeft MCS de vergunde uitbreiding van de bedrijfstijden bovendien niet nodig voor haar bedrijfsvoering.

5.1. [appellant sub 1] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant sub 1] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

6. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013

163-742.