Uitspraak 201302267/1/A1


Volledige tekst

201302267/1/A1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant]", gevestigd te Leiden,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2013 in zaak nr. 12/8526 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2012 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Leiden als café te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N. Roodenburg, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door E.F. van Beusekom en W.B.A. Mullink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad I" rust op het perceel de bestemming "Gemengde Doeleinden I (GDI)".

Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, sub 1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden, detailhandel, ateliers, horeca (alleen toegestaan waar dit op de plankaart is aangegeven), (publieksgerichte) dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, bedrijven en kantoren.

Ingevolge artikel 1, onder 35, wordt onder horeca verstaan een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën worden onderscheiden:

(…)

IV. Horeca-inrichtingen voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse (cafés, bar, pubs);

Ingevolge artikel 31, tweede lid, mag het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat in strijd is met het bestemmingsplan, worden voortgezet. Het is toegestaan dit strijdige gebruik te wijzigen in een ander afwijkend gebruik, mits de bestaande afwijkingen van het plan worden verkleind. Het hiervoor gestelde geldt niet voor gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan en niet krachtens de overgangsbepalingen van dat plan was toegestaan.

Ingevolge het voorheen geldend bestemmingsplan "Verversbuurt" rustte op het perceel de bestemming "Gemengde Bebouwing (GBb3)".

Ingevolge artikel 8 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor winkels, dienstverlenende bedrijven, kantoren, bedrijven en koffieshops.

Ingevolge artikel 22, derde lid, mag het ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat in strijd is met het bestemmingsplan, worden voortgezet.

2. Vaststaat dat het gebruik van het pand als café in strijd is met de op het perceel rustende bestemming, omdat op het perceel niet de aanduiding "horeca IV" rust. Voorts staat vast dat dit gebruik eveneens in strijd is met het voorheen geldende bestemmingsplan "Verversbuurt".

Niet in geschil is dat dit gebruik, gelet op het in artikel 31, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Binnenstad I" en artikel 22, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Verversbuurt" bepaalde, slechts onder de beschermende werking van het overgangsrecht mag worden voortgezet, zonder dat daartegen handhavend wordt opgetreden, indien op de peildatum neergelegd in de overgangsbepaling in het laatstgenoemd bestemmingsplan, te weten 24 mei 1983, reeds bestond.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden, omdat volgens hem het gebruik van het pand als café onder het overgangsrecht mag worden voortgezet. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank, door te overwegen dat hij aannemelijk moet maken dat het pand op de peildatum werd gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse, buiten de omvang van het geding is getreden.

3.1. Het college heeft aan het in het besluit van 17 juli 2012 gehandhaafde besluit van 9 januari 2012 ten grondslag gelegd dat het pand thans wordt gebruikt als café waar overwegend alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank, door te overwegen dat bepalend is of destijds reeds overwegend alcoholische dranken werden verstrekt, geen nieuw criterium geïntroduceerd maar slechts aangesloten bij het voor de thans bestaande categorie horecagebruik bepaalde in artikel 1, onder 35, van de planvoorschriften. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 april 2012 in zaak nr. 201109378/1/A1) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat op [appellant] de plicht rust om aannemelijk te maken dat in het pand ten tijde van de peildatum, neergelegd in de overgangsbepaling van het bestemmingsplan "Verversbuurt", overwegend alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse werden verstrekt en dit gebruik sindsdien ongewijzigd is gebleven. Nu hij er niet in is geslaagd dit aannemelijk te maken, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het college derhalve bevoegd was terzake handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het vertrouwen heeft gewekt dat niet tegen het gebruik van het pand als café zou worden opgetreden.

4.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat enkel het langdurig achterwege blijven van handhavend optreden niet meebrengt dat reeds daarom het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat niet handhavend zal worden opgetreden tegen het gebruik van het pand als café. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat het gebruik van het koffiehuis annex ijssalon in de loop der jaren is veranderd en op een zeker moment de uitstraling van een regulier café heeft gekregen. Het college heeft hierover terecht naar voren gebracht dat het na klachten van omwonenden reeds eerder handhavingsbesluiten ter zake heeft genomen. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat een horecavergunning is verleend niet meebrengt dat daarmee tevens ruimtelijke belemmeringen voor het gebruik van het pand als café zijn weggenomen maar dat hiervoor het bestemmingsplan bepalend is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2008 in zaaknr. 200801122/1), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat hiervan sprake is.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013

357-771.