Uitspraak ​201304199/1/R1


Volledige tekst

​201304199/1/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Reggeherstel Midden Regge" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het dagelijks bestuur van het waterschap Regge en Dinkel heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door G.J.M. Fikken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur van het waterschap, vertegenwoordigd door ing. K.S. Bleumink, werkzaam bij het waterschap, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" en "Groen - Landschapselement" in de bestemming "Natuur" ter plaatse van de deelgebieden Koemaste-Noord en Katenhorst en gedeeltes van de gebieden Marsdijk-Oost en Wemekamp.

Het doel van het wijzigingsplan is te waarborgen dat de eenmaal ingerichte nieuwe natuur op basis van de uitgevoerde Reggeherstelprojecten gecontinueerd wordt.

2. [appellant] voert aan dat de agrarische functie van zijn agrarische gronden nabij de Kasteelstraat en de Schuilenburgerweg door het wijzigingsplan onevenredig wordt belemmerd. Hiertoe voert hij aan dat hij door het wijzigingsplan geen toegang meer heeft tot zijn perceel.

Het college heeft volgens [appellant] ten onrechte gesteld dat zijn perceel hoger is gelegen dan de omringende percelen. Nu zijn perceel niet hoger is gelegen, zal de waterhuishouding op zijn perceel door de gevolgen van het wijzigingsplan verslechteren. Om die reden is ook zijn perceel ten onrechte niet opgenomen in het wijzigingsplan, aldus [appellant].

Voorts vreest [appellant] voor de overdracht van dierziekten door contact tussen zijn vee en de ‘vrije grazers’ en voor overlast vanwege onkruiden en fauna die vanaf de natuurgebieden op zijn perceel terecht zullen komen.

Verder heeft het college ten onrechte een in voorbereiding zijnde provinciale omgevingsvisie betrokken bij zijn besluitvorming. Dat zijn perceel in die omgevingsvisie niet meer wordt aangemerkt als ecologische hoofdstructuur en er daarom geen financiële middelen zijn om het perceel in het wijzigingsplan als "Natuur" op te nemen, had derhalve geen rol mogen spelen.

2.1. Het college stelt dat het wijzigingsplan de agrarische functie van de gronden van [appellant] niet belemmert. Het college verwijst in dit kader naar het hydraulisch ontwerp opgesteld door het waterschap. Uit het hydraulisch ontwerp volgt volgens het college dat geen sprake zal zijn van extra nat- en droogteschade ten opzichte van de huidige situatie. De afwatering van het perceel van [appellant] zal niet veranderen en het langer vasthouden van het water heeft geen nadelige effecten op het hoger gelegen perceel van [appellant]. Het perceel van [appellant] is niet opgenomen in het wijzigingsplan omdat het college dit niet noodzakelijk acht ter realisering van de Reggeherstelprojecten. Verder blijft het perceel van [appellant] bereikbaar via een rechtstreekse afslag vanaf de Schuilenburgerweg, aldus het college.

2.2. Het perceel van [appellant] ligt ten oosten van de Schuilenburgerweg en grenst aan het deelgebied Koemaste-Noord. Het perceel valt niet binnen het plangebied van het wijzigingsplan. Aan het perceel is blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2-2012" de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend.

2.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

2.4. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van de Schuilenburgerweg die zorgt voor de ontsluiting van het perceel van [appellant] de bestemming "Natuur" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden onder meer bestemd voor:

f. behoud van de aanwezige zandwegen.

2.5. Ingevolge artikel 32, lid 32.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening 2-2012" is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in artikel 3, "Agrarisch", artikel 4, "Agrarisch met waarden", en artikel 6, "Groen - Landschapselement", te wijzigen in de bestemmingen als bedoeld in artikel 10, "Natuur", en artikel 16, "Water", met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;

b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;

c. daar bos- en natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden;

d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.

2.6. In het hydraulisch ontwerp dat onderdeel uitmaakt van het projectplan "Reggeherstelproject Koemaste-Noord", opgesteld door het waterschap op 1 oktober 2012, is onder meer de voorwaarde opgenomen dat het stuwpeil niet wordt gewijzigd. Voorts mogen blijvende landbouwgebieden volgens het hydraulisch ontwerp wat betreft natschade/doelrealisatie (grens 5%) niet verslechteren.

2.7. Het college is in beginsel vrij binnen de in het bestemmingsplan opgenomen objectieve begrenzing, de grenzen van het wijzigingsplan te bepalen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat het college een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

2.8. De Afdeling overweegt dat uit het hydraulisch ontwerp van het waterschap volgt dat geen significante verschillen zullen optreden voor de waterhuishouding van het perceel van [appellant]. Voorts heeft het waterschap ter zitting verklaard dat de gevolgen van het plan zullen worden gemonitord, waarbij aandacht zal worden besteed aan het perceel van [appellant]. Het college heeft zich op deze informatie van het waterschap gebaseerd. [appellant] heeft het standpunt van het college, anders dan de betwisting hiervan, niet gemotiveerd bestreden. Dat zich een verslechtering in de waterhuishouding op zijn perceel zal voordoen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.

Voor zover [appellant] vreest voor overdracht van besmettelijke dierziekten overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 200910297/1/R3) dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten haar regeling primair vindt in andere wetgeving. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat op die manier de risico’s wat betreft overdracht van besmettelijke dierziekten niet afdoende kunnen worden beperkt. De vrees voor overlast door onkruiden en fauna heeft [appellant] niet onderbouwd. De Afdeling overweegt dat het enkele betoog zonder onderbouwing onvoldoende is voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen toename van overlast is te verwachten.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat de ontsluiting van het perceel van [appellant] via de Schuilenburgerweg gehandhaafd blijft. De Afdeling overweegt dat de Schuilenburgerweg aldaar ook onder het onderhavige plan is toegestaan, nu de Schuilenburgerweg een onverharde weg is en de bestemming "Natuur", die aan een gedeelte van de Schuilenburgerweg is toegekend, ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels voorziet in het behoud van aanwezige zandwegen. Voorts heeft het college ter zitting verklaard dat de gemeente eigenaar is van de gronden waar de Schuilenburgerweg zich binnen het plangebied bevindt en dat deze weg ook in stand zal worden gehouden. Derhalve is de vrees van [appellant] dat zijn perceel door het plan niet meer bereikbaar zal zijn, ongegrond.

De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde begrenzing van het wijzigingsplan, voor zover het perceel van [appellant] buiten dit plan is gelaten, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat opname van het perceel van [appellant] in het wijzigingsplan noodzakelijk is ter realisering van de Reggeherstelprojecten en evenmin anderszins is gebleken van een onlosmakelijke samenhang tussen het perceel van [appellant] en de gronden in het wijzigingsplan. Het betoog van [appellant] dat een in voorbereiding zijnde omgevingsvisie ten onrechte bij de besluitvorming is betrokken slaagt niet. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hierdoor geen financiële middelen beschikbaar komen.

2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013

371-763.