Uitspraak 201211284/1/A2


Volledige tekst

201211284/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2012 in zaak nr. 12/1723 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (hierna: het Waarborgfonds).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2011 heeft het Waarborgfonds aan [appellant] meegedeeld dat de opbrengst van de gedwongen verkoop van zijn woning aan [locatie A] te Rotterdam (hierna: de woning) onvoldoende was om de volledige hypotheek die op de woning rustte af te lossen, het Waarborgfonds uit hoofde van de voor de woning verstrekte Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) als borg € 85.186,26 aan de geldverstrekker heeft betaald, [appellant] dit bedrag aan het Waarborgfonds schuldig is en het Waarborgfonds hem deze schuld niet kwijtscheldt.

Bij besluit van 20 maart 2012 heeft het Waarborgfonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar voor zover gericht tegen de niet-kwijtschelding van de restschuld van € 85.186,26 ongegrond en voor zover gericht tegen de gestelde onrechtmatigheid van de executoriale verkoop van de woning niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 8 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Waarborgfonds heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en het Waarborgfonds, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, en mr. P. Boudeling, werkzaam voor het Waarborgfonds, zijn verschenen. Voorts zijn [partijen] gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel A3, eerste lid, onder c, van de Algemene Voorwaarden voor Borgtocht 2005 (hierna: de algemene voorwaarden) is het Waarborgfonds in beginsel bereid, indien het fonds als borg een betaling heeft gedaan aan de geldgever, de vordering ter zake van deze betaling niet bij de geldnemer in te vorderen mits en voor zover naar zijn oordeel is gebleken dat

1. de geldnemer ten aanzien van het niet kunnen betalen van de lening te goeder trouw is geweest en

2. de geldnemer zijn volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken.

2. Op 8 april 2005 heeft [appellant] de woning gekocht voor een bedrag van € 207.000,00. Om de woning te kunnen financieren heeft [appellant] een hypothecaire geldlening gesloten. Tot zekerheid voor de nakoming van de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen heeft het Waarborgfonds een NHG verstrekt.

Op 21 januari 2009 is tot executoriale verkoop van de woning overgegaan, waarna een schuld van € 85.186,26 resteerde. De geldgever heeft voor dit bedrag een declaratie bij het Waarborgfonds ingediend. Het Waarborgfonds heeft deze declaratie voldaan.

3. Bij het besluit van 20 maart 2012 heeft het Waarborgfonds het door [appellant] gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de niet-kwijtschelding van het bedrag van € 85.186,26, ongegrond verklaard, omdat [appellant] door de woning te verhuren niet heeft voldaan aan artikel A3, eerste lid, aanhef en onder c, van de algemene voorwaarden. De woning is zonder toestemming van de geldgever verhuurd en de verkoop van de woning heeft daardoor tot een lagere opbrengst geleid. Het Waarborgfonds heeft het bezwaar, voor zover gericht tegen de gestelde onrechtmatigheid van de executoriale verkoop, niet-ontvankelijk verklaard. Deze verkoop heeft plaatsgevonden in het kader van de privaatrechtelijke verhouding tussen [appellant] en de geldgever onderling, waar het Waarborgfonds buiten staat, aldus het fonds.

4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Waarborgfonds het bezwaar van [appellant], voor zover gericht tegen de gestelde onrechtmatigheid van de executoriale verkoop van de woning, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2010 in zaak nr. 200907794/1/H2, met juistheid overwogen dat een geschil over de executoriale verkoop en de daaruit voortvloeiende declaratie van de geldgever geen publiekrechtelijke grondslag heeft en het tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter behoort om daarover te oordelen.

5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het Waarborgfonds terecht heeft geconcludeerd dat hij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het niet kunnen betalen van de hypothecaire lening en niet de volledige medewerking heeft verleend om tot een zo goed mogelijke terugbetaling van de lening te geraken. [appellant] voert hiertoe aan dat hij in de loop der tijd arbeidsongeschikt is geraakt, zodat het ontstane verlies hem niet kan worden verweten. Daarbij is de woning tijdens zijn verblijf op Aruba zonder zijn medeweten door zijn [neef] onderverhuurd en had hij als gevolg van zijn slechte medische situatie, geen zicht op de gang van zaken. [appellant] betwist dat tot gedwongen verkoop van de woning is overgegaan omdat deze was verhuurd.

5.1. Niet in geschil is dat in de hypotheekovereenkomst met [appellant] is bepaald dat de woning alleen voor eigen bewoning mag worden gebruikt. Ter zitting heeft [neef] bevestigd dat hij de woning van [appellant] huurde tijdens diens verblijf op Aruba. Nu [appellant] de woning zonder toestemming aan [neef] heeft verhuurd, kan hetgeen hij heeft aangevoerd over de onderverhuur door [neef] van de woning hem niet baten.

Met de door hem overgelegde medische gegevens heeft [appellant], zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat de oorzaak van het ontstane verlies is gelegen in zijn arbeidsongeschiktheid. Hierbij is van belang dat de woning reeds zonder toestemming van de geldgever was verhuurd voordat [appellant] arbeidsongeschikt werd. Hetgeen [appellant] hieromtrent heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel.

Bij brief van 7 november 2008 heeft de geldgever aan [appellant] kenbaar gemaakt de hypothecaire geldleningsovereenkomst op te zeggen omdat de woning zonder diens toestemming was verhuurd. Bij brief van 14 november 2008 heeft de geldgever de deurwaarder opdracht tot openbare verkoop van de woning gegeven. In deze opdracht is als reden voor de gedwongen verkoop "verhuur onderpand zonder toestemming" vermeld. Dat in het deurwaardersexploot van 16 december 2008 betalingsachterstand als reden voor de executoriale verkoop is vermeld, maakt, wat daar ook van zij, dit niet anders.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013

85-735.