Uitspraak 201212077/1/A1


Volledige tekst

201212077/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Development Corporation IJsselmonde B.V. (hierna: DCIJ), gevestigd te Weert,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2012 in zaak nr. 11/5568 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te Rotterdam

en

het dagelijks bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur aan DCIJ onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouwencomplex, bestaande uit drie gebouwen met een ondergrondse garage, aan de Palmentuin, voorlopig genummerd 81, te IJsselmonde.

Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het dagelijks bestuur de door DCIJ ingediende wijziging van de bij voormelde bouwvergunning behorende bouwtekening van gebouw III met nummer BA6.100 voorzien van de gestempelde mededeling: "revisie".

Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college het door [wederpartij]l daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij]l daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het dagelijks bestuur en DCIJ hoger beroep ingesteld.

[wederpartij]l heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.A. Karreman, werkzaam bij de deelgemeente, DCIJ, vertegenwoordigd door ir. M. Janssens en ing. M.A. Veldhuizen, bijgestaan door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven en [wederpartij]l, vertegenwoordigd door R. Kuipers, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan, waarvoor op 24 juli 2007 bouwvergunning is verleend, voorziet in de bouw van een gebouwencomplex, bestaande uit 183 woningen, circa 14.760 m² kantoorruimte, circa 2.040 m² winkels, een bibliotheek en een multifunctioneel cultureel centrum met een gezamenlijke oppervlakte van 2.833 m², alsmede een ondergrondse parkeergarage voor circa 574 parkeerplaatsen.

Gebouw III van het gebouwencomplex sluit aan op de bestaande Herenwaardtoren, waaronder een winkelcentrum is gelegen. Om het trappenhuis van de Herenwaardtoren te kunnen bereiken, was in het oorspronkelijke bouwplan een doorgang voorzien ter plaatse van de winkelruimte van [wederpartij]l aan de Keizerswaard 2. Aangezien partijen over de uitvoering van dat bouwplan niet tot overeenstemming zijn gekomen, heeft DCIJ de oorspronkelijke bouwtekening van gebouw III gewijzigd in die zin dat de doorgang niet langer door de winkelruimte van [wederpartij]l is voorzien, maar het trappenhuis van de Herenwaardtoren wordt ontsloten via de noordkant van gebouw III. Op circa 30 cm afstand van de winkelruimte van [wederpartij]l wordt volgens de gewijzigde bouwtekening een scheidingsmuur gebouwd. Ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan is voorts het bebouwde oppervlak op de begane grond enkele vierkante meters verkleind, is aan de noordzijde van het gebouw één toegangsdeur toegevoegd en is de draairichting van twee deuren gewijzigd. Verder is aan de westzijde een deur vervallen en de draairichting van een andere deur gewijzigd. Daarnaast vinden intern enkele functie(locatie)wijzingen plaats.

2. Het dagelijks bestuur en DCIJ betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur niet mocht instemmen met de revisie van de oorspronkelijke bouwtekening, maar een nieuwe vergunningaanvraag had moeten verlangen. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de wijziging van het bouwplan ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan, gelet op de totale omvang van het bouwplan, van ondergeschikte aard is en daarom aan de belangen van [wederpartij]l geen betekenis toekomt. Volgens DCIJ heeft de glazen pui van de winkelruimte van [wederpartij]l, waarvoor de scheidingsmuur is voorzien, geen functie en is deze niet beeldbepalend wegens de ligging aan de achterzijde van het winkelcentrum. Voorts is voor de winkelruimte toetreding van daglicht niet van belang, nu deze van binnenuit voldoende wordt belicht en neemt de verhuurbaarheid ervan toe, omdat het gebouw door de realisatie van het bouwplan een betere uitstraling krijgt, aldus DCIJ. Verder voeren het dagelijks bestuur en DCIJ aan dat in het oorspronkelijke bouwplan de negatieve gevolgen voor [wederpartij]l groter waren, nu daarin eveneens in de bouw van een muur was voorzien, maar dan in de winkelruimte van [wederpartij]l en het gebruik van de winkelruimte zou worden beperkt doordat dat bouwplan enkele vierkante meters daarvan opeiste.

2.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de wet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1˚ de verandering heeft geen betrekking op de draagconstructie van het bouwwerk,

2 ˚de bebouwde oppervlakte wordt niet uitgebreid en

3˚ het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

2.2. De bij besluit van 24 juli 2007 onder vrijstelling van het bestemmingsplan verleende bouwvergunning is rechtens onaantastbaar geworden.

2.3. De rechtbank heeft het besluit van 15 maart 2011 geïnterpreteerd als een besluit, waarbij toestemming is verleend voor een wijziging van het bouwplan van ondergeschikte aard. De rechtbank heeft daarbij niet onderkend dat de gewijzigde bouwtekening is ingediend, nadat het besluit op het verzoek om bouwvergunning rechtens onaantastbaar is geworden. Een wijziging van de bouwaanvraag kan derhalve niet meer aan de orde zijn. Dit leidt om hetgeen hierna wordt overwogen echter niet tot een gegrondverklaring van het hoger beroep.

2.4. De Afdeling merkt het besluit van het dagelijks bestuur van 15 maart 2011 op de op 10 juni 2010 ingediende wijziging van het bouwplan door middel van een revisietekening onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 mei 2002, in zaak nr. 200004498/1, aan als een besluit, inhoudende de mededeling dat voor het gewijzigde bouwplan geen bouwvergunning is vereist omdat de beoogde wijzigingen kunnen worden aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c van de Woningwet, in verbinding gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb.

2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 7 april 2010 in zaak nr. 200905619/1/H1, moet voor de toepasselijkheid van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb de term "van niet-ingrijpende aard" niet alleen in bouwkundige zin, maar ook in stedenbouwkundige zin worden opgevat. Bij dit laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.

De voorziene scheidingsmuur op 30 cm afstand van de winkelruimte van [wederpartij]l betreft geen verandering van niet-ingrijpende aard, nu als gevolg daarvan het uiterlijk van de winkelruimte van [wederpartij]l een aanmerkelijke wijziging ondergaat. Hierdoor zal de etalage van buitenaf niet langer zichtbaar zijn en zal vanuit de winkelruimte een blinde muur te zien zijn. De stelling van DCIJ dat de glazen pui niet beeldbepalend is wegens de ligging aan de achterzijde van het winkelcentrum vormt onvoldoende grond voor een ander oordeel, te minder nu het winkelcentrum aan de achterzijde een ingang heeft. Dat de wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan gering zijn, met de belangen van [wederpartij]l reeds rekening is gehouden bij het besluit van 24 juli 2007 en de negatieve gevolgen voor [wederpartij]l in het oorspronkelijke bouwplan groter waren, maken, wat daarvan ook zij, niet dat de bouw van de scheidingsmuur van niet-ingrijpende aard is. Nu evenmin sprake is van één van de andere in het Bblb aangewezen bouwwerken, die zonder bouwvergunning mogen worden gebouwd, is voor het gewijzigde bouwplan een bouwvergunning vereist. De rechtbank is, zij het op andere gronden, terecht tot dezelfde conclusie gekomen en heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het besluit van 8 november 2011 dient te worden vernietigd en het besluit van 15 maart dient te worden herroepen.

Het betoog faalt.

3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

4. Het dagelijks bestuur zal op na te melden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [wederpartij]l in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Development Corporation IJsselmond B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013

313-757.