Uitspraak ​201300066/1/A2


Volledige tekst

​201300066/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 november 2012 in zaak nr. 11/6412 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 15 juli 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over onderscheidenlijk 2008, 2009, 2010 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 7 november 2011 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang (hierna: Wko) gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de nieuwe Wko).

2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.3, tweede lid, van de nieuwe Wko is op de Wko onderscheidenlijk de nieuwe Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de nieuwe Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau betreft.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko en artikel 1.7, eerste lid, van de nieuwe Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:

a. de draagkracht, en

b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3º. de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de nieuwe Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir is de partner van de belanghebbende de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.

Ingevolge artikel 16, vierde lid, kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.

Op 1 augustus 2010 is de Regeling Wet kinderopvang (hierna: Regeling) gewijzigd in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de nieuwe Regeling).

Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en de nieuwe Regeling bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.

3. De opvang van de kinderen van [appellante] vond in de periode van 1 januari 2008 tot 1 december 2011 achtereenvolgens door tussenkomst van de gastouderbureaus [bureau A], [bureau B], [bureau C] en [bureau D] plaats.

4. Aan het besluit van 7 november 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de opvang steeds op basis van een overeenkomst, bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad en bij haar aanvragen om toeslag ten onrechte te kennen heeft gegeven dat zij alleenstaand was.

5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de opvang van haar kinderen steeds op basis van een overeenkomst, bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, heeft plaatsgevonden. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte de door haar ter zitting overgelegde stukken niet bij de beoordeling van haar beroep betrokken. In hoger beroep heeft zij deze stukken nogmaals overgelegd. Van de overeenkomst tussen haar en gastouderbureau [bureau B] kan zij geen bewijsstuk overleggen. [appellante] stelt dat zij dit eerder aan de Belastingdienst heeft toegezonden. Nu op de administratie van [bureau B] beslag is gelegd door de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (hierna: FIOD), is het niet mogelijk bij [bureau B] een exemplaar van de overeenkomst op te vragen. De rechtbank heeft het niet kunnen overleggen van de overeenkomst tussen haar en [bureau B] dan ook ten onrechte voor haar rekening gelaten, aldus [appellante].

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201204483/1/A1), kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

Eerst ter zitting van de rechtbank heeft [appellante] stukken overgelegd ten bewijze van haar stelling dat de opvang van haar kinderen steeds op basis van een overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, heeft plaatsgevonden. Volgens [appellante] zijn deze stukken pas laat boven water gekomen. Nu niet is gebleken dat [appellante] deze stukken niet ook tijdig voor de zitting van de rechtbank had kunnen inbrengen, zodat de Belastingdienst voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld hier adequaat op te reageren, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat deze stukken bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing dienen te worden gelaten.

5.2. Nu [appellante] de stukken ten bewijze van haar stelling dat steeds opvang op basis van een overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, heeft plaatsgevonden in hoger beroep wel tijdig heeft overgelegd, zal de Afdeling deze stukken bij de beoordeling van het hoger beroep betrekken.

5.3. Geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepalingen, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.

In de door [appellante] overgelegde schriftelijke overeenkomsten tussen haar en gastouderbureaus [bureau C] en [bureau D] ontbreken het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar en de duur van de overeenkomst. Deze overeenkomsten voldoen daarmee niet aan de in de artikelen 52 van de Wko en artikel 1.52 van de nieuwe Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en de nieuwe Regeling, gestelde eisen. Dit betekent dat deze niet kunnen dienen tot bewijs van de stelling, dat de kinderopvang op basis van een overeenkomst heeft plaatsgevonden.

Niet in geschil is dat [appellante] geen schriftelijke overeenkomsten heeft overgelegd, die betrekking hebben op de opvang die heeft plaatsgevonden door tussenkomst van gastouderbureaus [bureau A] en [bureau B]. [appellante] heeft haar stelling, dat zij de Belastingdienst reeds eerder een exemplaar van de overeenkomst tussen haar en [bureau B] heeft doen toekomen, niet aannemelijk gemaakt. Dat zij naar gesteld geen bewijs kan overleggen van de overeenkomst tussen haar en [bureau B], omdat zij geen kopie meer kan opvragen bij dit gastouderbureau, nu de FIOD beslag heeft gelegd op de administratie, heeft de Belastingdienst, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, voor haar rekening mogen laten.

5.4. De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, met juistheid, zij het op andere gronden, geoordeeld dat de Belastingdienst terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellante] over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft en de Belastingdienst de voorschotten over deze jaren daarom op nihil kon vaststellen.

Het betoog faalt. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Roelfsema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013

58-735.