Uitspraak 201210333/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:1097
- Datum uitspraak
- 11 september 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college [appellant] € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2005, aan planschadevergoeding toegekend.
- Hoger beroep
- Schadevergoeding
201210333/1/A2.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Swalmen, gemeente Roermond (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 september 2012 in zaak nr. 12/420 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het college [appellant] € 7.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2005, aan planschadevergoeding toegekend.
Bij besluit van 30 januari 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Lenders, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.B.M. Lemmens, werkzaam in dienst van Rijkswaterstaat Limburg, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die tot 1 september 2005 luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon, worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om van dit uitgangspunt af te wijken.
3. [appellant] is eigenaar van de vrijstaande woning aan de [locatie] te Swalmen (hierna: de woning). Aan het verzoek dat tot het besluit van 8 maart 2011 heeft geleid heeft hij ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan ‘Rijksweg 73-Zuid’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat de raad van de gemeente Swalmen op 22 maart 2001 heeft vastgesteld en dat op 1 april 2002 (hierna: de peildatum) in werking is getreden, de aanleg van de A73 in een nabij de woning gelegen gebied (hierna: het plangebied) mogelijk heeft gemaakt en dit de waarde van de woning heeft verminderd.
4. De raad van de gemeente Roermond, rechtsopvolger van de raad van de gemeente Swalmen na de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2007, heeft de bevoegdheid om te beslissen op vóór 1 september 2005 ingediende verzoeken om vergoeding van planschade bij besluit van 22 oktober 2009 aan het college overgedragen.
5. Het college heeft het verzoek voor advies aan de planschadebeoordelingscommissie gemeente Roermond/Rijkswaterstaat Limburg (hierna: de schadecommissie) voorgelegd. De schadecommissie heeft de planologische mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime vergeleken en daaruit de conclusie getrokken dat [appellant] door de wijziging van de bestemming van het plangebied in een beperkt nadeliger positie is gebracht. Volgens het advies van 7 december 2010 is de waarde van de woning als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan op de peildatum van € 295.000,00 naar € 288.000,00 gedaald. Het college heeft dat advies aan het besluit van 8 maart 2011 ten grondslag gelegd.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het advies van de schadecommissie en de daarin gehanteerde prognoses van de geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit onjuist zijn of gebreken vertonen, heeft miskend dat die prognoses niet bepalend zijn voor de maximale gebruiksmogelijkheden binnen het nieuwe bestemmingsplan of de feitelijke toestand en voorts ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidsoverlast van de luchtventilatoren in de tunnels van de A73 en de cumulatie van de geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit als gevolg van de tegenover de woning gelegen papierfabriek.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200907020/1/H2), dient in het kader van het onderzoek, of en zo ja, in hoeverre een nieuw bestemmingsplan, dat de aanleg van een weg mogelijk maakt, tot een planologische verslechtering leidt die schade tot gevolg heeft, ten aanzien van de geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit een vergelijking te worden gemaakt tussen de maximale gebruiksmogelijkheden onder het oude en die onder het nieuwe planologische regime.
Het tot besluiten op een verzoek om planschadevergoeding bevoegde bestuursorgaan dient bij het beoordelen van de maximale gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologische regime op de peildatum uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit, met inachtneming van de op die dag bestaande inzichten. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die geluidsoverlast en aantasting van de luchtkwaliteit zodanig zijn, dat het nieuwe regime tot een planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid.
6.2. Het advies van 7 december 2010 biedt op de wijze, als hiervoor onder 6.1. bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat, uitgaande van de daarin toegepaste prognoses van de te verwachten geluidsovername en de gevolgen voor de luchtkwaliteit, [appellant] door de wijziging van de bestemming van het plangebied in een beperkt nadeliger positie is gebracht. Het betoog van [appellant] heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat die prognoses niet reëel zijn voor de situatie ten tijde van de peildatum. In het advies is rekening gehouden met de tegenover de woning gelegen papierfabriek. Voorts heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat evenzeer rekening is gehouden met de luchtventilatoren in de tunnels van de A73. Dat [appellant] het niet eens is met de door de schadecommissie uit het akoestisch rapport van Grontmij Verkeer & Infrastructuur en het luchtkwaliteitsrapport van Goudappel Coffeng afgeleide prognoses en kritische kanttekeningen erbij heeft geplaatst, heeft de rechtbank terecht niet tot het oordeel geleid dat het door haar uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is geweest en het college de aan dat onderzoek verbonden conclusie niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
452.