Uitspraak 201207642/11/R1


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201207642/11/R1.
Datum uitspraak: 4 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

provinciale staten van Limburg, verzoekers,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de bij uitspraak van 16 november 2012, in zaak nr. 201207642/2/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

1. de stad Aachen (Duitsland),
2. de stichting Stichting Stop Buitenring, gevestigd te Brunssum, en anderen,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Kerkrade,
4. [verzoeker sub 4], wonend te Brunssum,
5. de vereniging Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren, en anderen,
6. [verzoeker sub 6A] en [verzoeker sub 6B], beiden wonend te Nuth,
7. [verzoeker sub 7], wonend te Landgraaf,
8. [verzoeker sub 8], gevestigd te Landgraaf, en anderen,
9. [verzoeker sub 9], wonend te Brunssum,
10. [verzoeker sub 10], wonend te Heerlen,
11. [verzoeker sub 11], wonend te Landgraaf,
12. de stichting Stichting Adelante Zorg, gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
13. [verzoeker sub 13], gevestigd te Nuth, en anderen,
14. [verzoeker sub 14] en anderen, allen wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
15. [verzoeker sub 15], gevestigd te Kerkrade, en anderen,
16. [verzoeker sub 16A] en [verzoeker sub 16B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 16]), beiden wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
17. de vereniging IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Nuth, gevestigd te Nuth,
18. [verzoeker sub 18], wonend te Landgraaf,

en

provinciale staten van Limburg,
verweerders.

Procesverloop

Bij uitspraak van 16 november 2012, in zaak nr. 201207642/2/R1, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van 29 juni 2012, waarbij het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg" is vastgesteld, gedeeltelijk geschorst.

Provinciale staten hebben de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening gedeeltelijk op te heffen of te wijzigen.

Natuurmonumenten en anderen, Stichting Stop Buitenring en anderen, [verzoeker sub 3], [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 16] en [verzoeker sub 14] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 augustus 2013, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, Natuurmonumenten en anderen, vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, [verzoeker sub 13], vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 6A], Stichting Stop Buitenring en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 9], [verzoeker sub 14] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoeker sub 3] en [verzoeker sub 4] zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.

3. Het inpassingsplan voorziet in de realisering van een ringweg (de BPL) in het gebied van de stadsregio Parkstad Limburg. In voornoemde uitspraak van 16 november 2012 heeft de voorzitter geoordeeld dat ten aanzien van de vragen of aan de passende beoordeling de juiste gegevens ten grondslag zijn gelegd en of de in de passende beoordeling opgenomen stikstofmaatregelen als mitigerende maatregelen kunnen worden aangemerkt nader onderzoek benodigd was. De voorzitter overwoog dat deze vragen in de bodemprocedure dienen te worden behandeld. Gelet hierop zag de voorzitter aanleiding het inpassingsplan te schorsen, behoudens de plandelen met de bestemming "Natuur" en de plandelen met de bestemming "Leiding-gas". De voorzitter heeft daarbij voorts van belang geacht dat provinciale staten hebben toegezegd dat niet zou worden gestart met de aanleg van het wegtracé voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Op verzoek van provinciale staten heeft de voorzitter voorts bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat voorbereidende werkzaamheden in de vorm van het waardevrij maken van de percelen ter plaatse van de gronden waaraan in het inpassingsplan de bestemming "Verkeer" is toegekend, kunnen worden verricht.

4. Provinciale staten brengen naar voren dat de aanhouding van de bodemzaak tot gevolg heeft dat het inpassingsplan en de daarmee beoogde doelstelling om de verkeersstructuur van Parkstad Limburg te verbeteren ernstig worden vertraagd. Deze vertraging zal financiële schade voor de provincie tot gevolg hebben, aldus provinciale staten. Om deze vertraging te beperken, verzoeken provinciale staten de schorsing gedeeltelijk op te heffen. Het verzoek heeft ten eerste betrekking op de plandelen met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het tracégedeelte ten noordwesten van Brunssum, alsmede enkele plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden", de bestemming "Berm" en de bestemming "Water en primair water" in de directe nabijheid van dit tracédeel. Voorts verzoeken provinciale staten om de opheffing van de schorsing van het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de rotonde van Avantis. Het verzoek is voorts gericht op de plandelen met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied". Daarnaast wensen provinciale staten de werkzaamheden ten behoeve van de natuurcompensatie ter plaatse van de gronden met de bestemming "Natuur" uit te breiden.

5. De voorzitter stelt vast dat de Afdeling bij uitspraak van 7 november 2012 in zaak nrs. 201110075/1/R4 en 201201853/1/R4 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft gesteld over de inhoud van onderdelen van de Habitatrichtlijn. De Afdeling heeft de onderhavige bodemzaak aangehouden, omdat zij de beantwoording van de gestelde vragen van belang acht voor de uitkomst van de bodemzaak. De omstandigheid dat prejudiciële vragen zijn gesteld over de inhoud van de onderdelen van de Habitatrichtlijn betekent niet dat een verzoek om opheffing van de schorsing zonder meer moet worden afgewezen zolang het Hof van Justitie over de prejudiciële vragen geen uitspraak heeft gedaan. Wel dient te worden bezien of het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zal leiden tot onomkeerbare gevolgen in het licht van de doelstellingen van de Habitatrichtlijn en de vragen die zijn gesteld over de uitleg van artikel 6, derde en vierde lid, van deze richtlijn.

6. Het tracédeel ten noorden van Brunssum ligt op een afstand van ongeveer 1 km van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal en op een afstand van ongeveer 2 km van het Natura 2000-gebied Brunssumerheide. Provinciale staten hebben uiteengezet dat zij ter plaatse van deze plandelen wensen te starten met verschillende werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van dit gedeelte van het tracé. Provinciale staten hebben toegezegd dat dit gedeelte van het tracé niet in gebruik zal worden genomen voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat van de hiervoor bedoelde werkzaamheden die mogelijk worden met inwerkingtreding van deze plandelen voor de uitspraak in de bodemzaak geen onomkeerbare gevolgen zijn te verwachten voor de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Brunssummerheide.

Met betrekking tot het betoog van Natuurmonumenten en anderen en Stichting Stop Buitenring en anderen dat het tracédeel direct langs de Breukberg zal komen te liggen en dat de veenorchis die aldaar voorkomt, zal verdwijnen ten gevolge van de stikstofdepositie van het verkeer op dit tracédeel, is eveneens van belang dat provinciale staten hebben toegezegd dat het tracédeel voor de uitspraak in de bodemzaak niet in gebruik zal worden genomen. Nu het tracédeel langs de Breukberg komt te liggen en er geen sprake is van ruimtebeslag zijn er voor die tijd geen onomkeerbare gevolgen te verwachten voor de veenorchis.

6.1. Ten aanzien van het betoog van Natuurmonumenten en anderen, Stichting Stop Buitenring en anderen, [verzoeker sub 14] en anderen en [verzoeker sub 4] dat provinciale staten een groot risico nemen met de start van de aanleg van het tracédeel, omdat niet zeker is of het inpassingsplan in stand kan blijven en er gelet hierop mogelijk een tracédeel wordt aangelegd dat niet zal worden gebruikt, overweegt de voorzitter als volgt. Provinciale staten hebben uiteengezet dat een aantal scenario's denkbaar is waarbij het inpassingsplan na een eventuele vernietiging mogelijk alsnog in overeenstemming met de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) kan worden gebracht. In dit verband hebben provinciale staten gewezen op de recente wijziging van deze wet op grond waarvan artikel 19kd thans van toepassing is op plannen. Daarnaast hebben provinciale staten, onder verwijzing naar een brief van de staatssecretaris, naar voren gebracht dat de BPL waarschijnlijk zal worden opgenomen in de Programmatische Aanpak Stikstof. Voorts hebben provinciale staten gewezen op de mogelijkheid de ADC-toets als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Nbw 1998 te doorlopen. Bovendien hebben provinciale staten uiteengezet dat zij, indien het inpassingsplan niet kan worden gerealiseerd, voornemens zijn het wegtracé in te passen in de bestaande verkeersstructuur. Hiermee kunnen weliswaar niet alle doelstellingen met betrekking tot de verbetering van de verkeersstructuur in Parkstad Limburg worden behaald, maar de verkeersproblematiek in de omgeving van Brunssum kan hiermee wel worden opgelost, aldus provinciale staten. Of een dergelijk inpassingsplan in overeenstemming zal zijn met een goede ruimtelijke ordening en of een dergelijk plan uitvoerbaar kan worden geacht, kan niet op voorhand worden beoordeeld, maar onder voornoemde omstandigheden, ziet de voorzitter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om de schorsing op te heffen voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Verkeer", "Agrarisch met waarden", "Berm" en "Water en primair water" zoals rood omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaarten 2, 3, 4 en 5.

7. Het plandeel met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de rotonde van Avantis ligt op een afstand van ongeveer 5 km van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal en op een afstand van ongeveer 7 km van het Natura 2000-gebied Brunssummerheide. Gelet op deze afstanden zijn er voor de uitspraak in de bodemzaak geen onomkeerbare gevolgen te verwachten voor deze natuurgebieden. Provinciale staten hebben uiteengezet dat het van groot belang is dat op korte termijn wordt gestart met de uitbreiding van de rotonde, omdat er uitsluitend een subsidie in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kan worden verkregen indien de aansluiting bij Avantis in 2015 wordt opgeleverd. Provinciale staten hebben ter zitting toegelicht dat indien de BPL niet kan worden gerealiseerd de uitbreiding van de rotonde in de bestaande verkeersstructuur kan worden ingepast en dat de uitbreiding van de rotonde ook op zichzelf een verbetering vormt voor de verkeersveiligheid aldaar. Onder voornoemde omstandigheden ziet de voorzitter, gelet op het belang van provinciale staten bij een spoedige start en gezien de beperkte omvang van dit tracédeel na afweging van de betrokken belangen, aanleiding de schorsing op te heffen wat betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer" zoals rood omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart 6.

8. Ten aanzien van het plandelen met de bestemming "Verkeer" en de gebiedsaanduiding "wro-zone wijzigingsgebied" en de plandelen met de bestemming "Natuur" en de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied" hebben provinciale staten verzocht om inwerkingtreding om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Provinciale staten wensen voor de uitspraak in de bodemzaak een wijzigingsplan in procedure te brengen om grote vertraging te voorkomen. Provinciale staten hebben toegezegd dat ter plaatse van deze gronden niet zal worden gestart met werkzaamheden voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Gelet hierop zijn in zoverre geen onomkeerbare gevolgen te verwachten na inwerkingtreding van voornoemde plandelen. Gelet op de belangen van provinciale staten bij inwerkingtreding van deze plandelen en gezien de omstandigheid dat belanghebbenden geen bezwaren naar voren hebben gebracht ten aanzien van het verzoek in zoverre, ziet de voorzitter aanleiding de schorsing op te heffen wat betreft de plandelen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied" en de plandelen met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied", zoals blauw omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaarten 1 en 2.

9. Met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Natuur" stelt de voorzitter vast dat deze plandelen niet zijn geschorst. In zoverre bestaat derhalve geen aanleiding de schorsing op te heffen. Overigens heeft de voorzitter bij uitspraak van heden in zaak nr. 201207642/12/R1 geoordeeld dat de door provinciale staten gewenste uitbreiding van de werkzaamheden op de gronden met de bestemming "Natuur" geen aanleiding geeft tot schorsing van deze plandelen.

10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de schorsing gedeeltelijk op te heffen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. heft de door de voorzitter in zijn uitspraak van 16 november 2012 in zaak nr. 201207642/2/R1 getroffen voorlopige voorziening op, voor zover het betreft:

- de plandelen met de bestemming "Verkeer", "Agrarisch met waarden", "Berm" en "Water en primair water", zoals rood omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaarten 2, 3, 4 en 5;

- de plandelen met de bestemming "Verkeer" en aanduiding "wro-zone wijzigingsgebied" en de bestemming "Natuur" en aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied", zoals blauw omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaarten 1 en 2.

-het plandeel met de bestemming "Verkeer", zoals rood omlijnd weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart 6.

II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan provinciale staten van Limburg het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Brand
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013

575.


2012p07642_11a


2012p07642_11b


2012p07642_11c


2012p07642_11d


2012p07642_11e


2012p07642_11f