Uitspraak 201204258/1/A4


Volledige tekst

201204258/1/A4.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
2. [appellant sub 2], wonend te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college aan de maatschap Maatschap [appellant sub 1] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor een melkveehouderij met mestvergistingsinstallatie op het perceel [locatie] te Ambt Delden.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 6 november 2012 heeft het college het besluit van 6 maart 2012 ingetrokken, voor zover het de mestvergistingsinstallatie betreft.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door ing. F. Maathuis en drs. J. Kip, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht Wabo

1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

Vergunning

2. De aangevraagde vergunning ziet op een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning voor een melkrundveehouderij met jongveeopfok. De uitbreiding heeft betrekking op een werktuigenberging en een mestvergistingsinstallatie voor de vergisting van rundveemest afkomstig van de eigen inrichting.

Ingetrokken beroepsgronden

3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgronden dat het college de vergunning had moeten weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan en de risico’s voor de volksgezondheid ingetrokken.

Terinzagelegging

4. [appellant sub 1] betoogt dat het ontwerpbesluit opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd, omdat na de terinzagelegging ervan het akoestisch rapport van 31 januari 2012 bij de stukken is gevoegd.

4.1. Bij de totstandkoming van besluiten op aanvraag die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, moet in beginsel op de aanvraag worden beslist zoals die is ingediend en met het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd. Na deze terinzagelegging is het niet meer geoorloofd de aanvraag te wijzigen en aan te vullen zonder dat een nieuw ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd, tenzij aannemelijk is dat daardoor geen derden worden benadeeld.

4.2. Het college stelt dat het akoestisch rapport een nadere onderbouwing is van de aanvraag en dat geen belangen van derden zijn geschaad door het alsnog overleggen van dat rapport. Daarom was er geen aanleiding het ontwerpbesluit nogmaals ter inzage te leggen, aldus het college.

4.3. Bij de op 30 september 2010 bij het college ingekomen vergunningaanvraag was geen akoestisch rapport gevoegd. In hoofdstuk 5 van het aanvraagformulier zijn ten behoeve van de beoordeling van het milieuaspect geluid de werktijden vermeld, de verkeersbewegingen van en naar de inrichting weergegeven en een omschrijving gegeven van de belangrijkste geluid- en trillingsbronnen binnen de inrichting en de voorzieningen ter beperking van die hinder. Naar aanleiding van de vergunningaanvraag heeft het college op 19 april 2011 een ontwerpbesluit genomen. Dat ontwerpbesluit heeft vervolgens vanaf 28 april 2011 zes weken ter inzage gelegen.

Naar aanleiding van tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen heeft Maatschap [appellant sub 1] Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering opdracht gegeven een akoestisch rapport op te stellen. Maatschap [appellant sub 1] heeft dit op 31 januari 2012 uitgebrachte rapport ter aanvulling van de aanvraag om vergunning alsnog ingediend. In dit rapport zijn vier varianten vermeld van de te verwachten geluidbelasting ten gevolge van het inwerking zijn van de inrichting. Daarbij is van een andere duur van de dag-, avond- en nachtperiode dan in de ter inzage gelegde aanvraag en in het ontwerpbesluit uitgegaan. Terwijl in de op 30 september 2010 ingediende aanvraag en het ontwerpbesluit nog werd uitgegaan van een dag- avond- en nachtperiode van respectievelijk 07.00 tot 19.00 uur, 19.00 tot 23.00 uur en 23.00 tot 07.00 uur, is in het akoestisch rapport en de aan het bestreden besluit verbonden voorschriften uitgegaan van respectievelijk 06.00 tot 19.00 uur, 19.00 tot 22.00 uur en 22.00 tot 06.00 uur. Dat betekent dat de dagperiode, waarin een hogere geluidbelasting dan in de nachtperiode was toegestaan, bij het bestreden besluit is uitgebreid. Voorts is in het akoestisch rapport een aantal nog niet in de aanvraag genoemde activiteiten aangevraagd, zoals het lossen van bulkvoer, het inkuilen en het mixen van mest. Tenslotte zijn in het akoestisch rapport de activiteiten die zijn vermeld in de varianten 2, 3 en 4, waarbij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAR, LT wordt overschreden, vermeld als regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie of als incidentele bedrijfssituatie. In het op 30 september 2010 ingediende aanvraagformulier waren die activiteiten niet aangevraagd.

Gelet hierop zijn door de aanvulling van de aanvraag na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit derden benadeeld. Derhalve had het college in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een tweede ontwerpbesluit ter inzage dienen te leggen. Door dit niet te doen is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

5. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Aan de overige beroepsgronden van [appellant sub 1], voor zover niet ter zitting ingetrokken, wordt niet toegekomen.

6. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Nu hun beroepsgronden identiek zijn en zij in deze beroepsprocedure door dezelfde rechtsbijstandverlener zijn vertegenwoordigd, ziet de Afdeling aanleiding om hun beroepen te behandelen als samenhangende zaken als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, die wat betreft de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak worden beschouwd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 6 maart 2012, kenmerk MPM 7418;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Heijninck
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013

552.