Uitspraak 201211568/1/A1


Volledige tekst

201211568/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, wonend te Lopikerkapel, gemeente Lopik,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 25 oktober 2012 in zaak nrs. 12/1589 en 12/1590 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Lopik.

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft het college aan de gemeente Lopik omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een voetbalkooi op het perceel achter Sevenhovenstraat 38-42 te Lopikerkapel.

Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2013, waar [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door G.J. de With, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het vervangen van een reeds aanwezige voetbalkooi op het perceel.

2. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Daartoe voeren zij aan dat het college ten onrechte geen belang heeft gehecht aan het belang van woongenot van omwonenden en het college in strijd met artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) en artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft gehandeld. Voorts heeft volgens hen ten onrechte geen overleg en inspraak plaatsgevonden over de door hen aangedragen alternatieven voor de voetbalkooi. Verder voeren zij daartoe aan dat door het gebruik van de voetbalkooi de geluidsnormen worden overschreden.

2.1. Voorop staat dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lopikerkapel 1995", nu op het perceel de bestemming "Speelterrein" rust en ingevolge artikel 19, lid A, van de planvoorschriften ter plaatse een speelterrein met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is toegestaan. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd met de overige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zodat het college gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen.

2.2. Het betoog van [appellant] en anderen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college ten onrechte geen belang heeft gehecht aan hun woongenot, dat een alternatieve plaats beschikbaar is en dat met het gebruik van de voetbalkooi niet wordt voldaan aan de geluidsnormen, slaagt niet, reeds omdat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op het karakter van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bestond voor het college geen ruimte om deze aspecten bij het besluit te betrekken.

Voor zover het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning al beschouwd kan worden als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM vindt deze haar grondslag in de Wabo. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak 4 december 2002 in zaak nr. 200201931/1) kunnen overeenkomstig de Woningwet genomen besluiten alleen dan geacht worden in strijd te zijn met artikel 8 van het EVRM, wanneer zich omstandigheden voordoen, waardoor zich als gevolg van deze besluiten een niet-gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk op de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten voordoet. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat deze jurisprudentie niet ook kan worden toegepast op de Wabo. In het betoog van [appellant] en anderen wordt geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat het hier een niet-gerechtvaardigde of disproportionele inbreuk, als hiervoor bedoeld, betreft. Voorts is er daardoor ook geen onwettige of willekeurige inmenging in het privéleven of gezinsleven van [appellant] en anderen als bedoeld in artikel 17 van het IVBPR.

De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat het college niet wettelijk verplicht is overleg te voeren alvorens een dergelijke omgevingsvergunning te verlenen en dat niet is gebleken dat het college zich niet heeft gehouden aan de wettelijke procedurevoorschriften. [appellant] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld hun bezwaren tegen de omgevingsvergunning in een bezwaar- en/of beroepsprocedure naar voren te brengen, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de gevolgde procedure niet zorgvuldig is geweest.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013

414-776.