Uitspraak 201304185/2/R4


Volledige tekst

201304185/2/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Viganello (Zwitserland),
verzoeker,

en

de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. L.E.J. Vleesenbeek en mr. L. Hennink, beiden advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door F. Both en mr. P. Hugense, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan is gewijzigd vastgesteld en voorziet in een geactualiseerde bestemmingsregeling voor onder meer de kern Streefkerk.

3. Het verzoek van [verzoeker] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum" ter plaatse van het perceel [locatie] te Streefkerk. [verzoeker] betoogt dat het plan ten onrechte aan dit perceel een woonbestemming volledig onthoudt en, anders dan het vorige plan, op dit perceel geen dienstwoning meer toestaat. In dit verband voert hij aan dat het plan leidt tot een waardedaling van zijn pand op dit perceel, nu het pand niet meer kan worden verhuurd als woning.

4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die over het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Vast staat dat [verzoeker] geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

Over de stelling van [verzoeker] dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten aangezien het ontwerpplan niet in zijn nadeel was en eerst bij de vaststelling van het plan een wijziging is aangenomen die inhoudt dat het perceel een niet wonen bestemming heeft gekregen, overweegt de voorzitter als volgt.

In het ontwerpplan is op de verbeelding aan het betrokken perceel de bestemming "Centrum" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de regels van het ontwerpplan zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

Blijkens de elektronisch vastgestelde en de papieren versie van het vaststellingsbesluit van 26 maart 2013 heeft de raad onder de punten 3. en 4. besloten de voorgestelde ambtelijke wijzigingen zoals opgenomen in de "Nota zienswijzen" vast te stellen en het bestemmingsplan "Dorpskernen Liesveld", ind-code NL.IMRO.1927.BPDorpskernenLSV-VG01, gewijzigd vast te stellen.

De voorzitter stelt vast dat in paragraaf 3.1. (Regels) van de papieren versie van de Nota zienswijzen is opgenomen: "Aan artikel 6.1 is het volgende lid toegevoegd: ter plaatse van de aanduiding ‘wonen uitgesloten’ zijn geen woningen toegestaan." Tevens is in paragraaf 3.2. (Verbeelding) van de papieren versie van de Nota zienswijzen opgenomen: "Ter plaatse van het voormalige gemeentehuis aan de [locatie] is de aanduiding ‘wonen uitgesloten’ opgenomen." In de papieren versie van de planregels bevat artikel 6 een lid 6.1, onder h, dat luidt: "ter plaatse van de aanduiding ‘wonen uitgesloten’ zijn geen woningen toegestaan". De papieren verbeelding is ter plaatse van het perceel [locatie] voorzien van de aanduiding "wonen uitgesloten (- w)".

In de elektronisch vastgestelde versies van de Nota zienswijzen, de planregels en de verbeelding zijn deze wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan echter niet opgenomen.

Nu bij [verzoeker] gelet op het vorenstaande in elk geval de schijn kon zijn gewekt dat het plan wat het perceel [locatie] betreft ten opzichte van het ontwerp ten nadele van hem gewijzigd is vastgesteld, verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat [verzoeker] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. De voorzitter ziet in zoverre dan ook geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.

4.1. Ingevolge artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening is indien na vaststelling de inhoud van de langs elektronische weg vastgelegde plannen en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, de eerstbedoelde inhoud beslissend. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op die bepaling, de elektronisch vastgestelde versie van het plan doorslaggevend is.

4.2. Op de elektronisch vastgestelde versie van de verbeelding is aan het betrokken perceel de bestemming "Centrum" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de elektronisch vastgestelde versie van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor het wonen met daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven.

4.3. De Afdeling stelt vast dat op de elektronisch vastgestelde verbeelding aan het perceel slechts de bestemming "Centrum" is toegekend, zonder de aanduiding "wonen uitgesloten (- w)". Evenmin bevatten de elektronisch vastgestelde planregels een bepaling omtrent de aanduiding "wonen uitgesloten". Gelet hierop maakt het plan, nu de elektronisch vastgestelde versie daarvan doorslaggevend is, het gebruik van het perceel voor wonen mogelijk. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting volgt dat het plan in zoverre niet voorziet in hetgeen de raad heeft beoogd. Op grond hiervan verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding zal zien voor het oordeel dat de raad het plan wat betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" voor het perceel [locatie] heeft vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Nu het door [verzoeker] gewenste gebruik van het perceel voor wonen door het plan reeds mogelijk wordt gemaakt, is [verzoeker] echter niet gebaat bij een schorsing van het plan en ontbreekt een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013

271-685.