Uitspraak ​201209255/1/A2


Volledige tekst

​201209255/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend te Dordrecht,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 10 augustus 2012 in zaak nr. 11/492 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college aan [appellant] en anderen vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard wat betreft de vergoeding van de deskundigenkosten en voor het overige ongegrond.

Bij uitspraak van 10 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het college niet op het verzoek om vergoeding van kosten van juridische bijstand in bezwaar heeft beslist.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. van Diermen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.E. Ossewaarde, zijn verschenen. Bij de aanvang van de zitting is namens [appellant] en anderen een verzoek tot wraking van staatsraad mr. R.W.L. Loeb gedaan. De behandeling is vervolgens geschorst. Bij mondelinge uitspraak van die dag heeft de Afdeling dit verzoek afgewezen. Het onderzoek ter zitting is daarna voortgezet. Mr. A. van Diermen is daar niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van die wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet.

Ingevolge artikel 49 van de WRO kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Bij besluit van 13 september 2005 heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan "Amstelwijck" om de bouw van een moskee met 411 bidplaatsen en een minaret te kunnen vergunnen. Er is voorzien in 82 parkeerplaatsen. [appellant] en anderen, eigenaren van de woningen aan onderscheidenlijk de [locatie A] en [locatie B] en [locatie C] (hierna ook: de woningen), hebben op 24 juni 2008 verzocht om vergoeding van waardevermindering van de woningen ten gevolge van dat besluit.

3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Amstelwijck" (hierna: het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan rust op de gronden, waarop de moskee is voorzien, de bestemming "Verkeersdoeleinden".

Ingevolge artikel 10 van de voorschriften zijn zodanige gronden bestemd voor de ontsluiting van het plangebied en wegen met een functie van ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Op de gronden zijn verhardingen, groenvoorzieningen, berm, sloten en watergangen, parkeergelegenheid, voor de verkeersfunctie benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden, alsmede gebouwen voor openbaar nut zoals een telefooncel, evenwel met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen en voor geluidwerende voorzieningen, toegelaten.

4. Het college heeft aan het besluit van 22 juni 2010 adviezen van de Planschadebeoordelingscommissie van de gemeente Dordrecht (hierna: de Planschadebeoordelingscommissie) van 17 december 2009 ten grondslag gelegd. Daarin heeft de Planschadebeoordelingscommissie de planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan vergeleken met die van het besluit van 13 september 2005. Zij heeft daartoe onderzocht of de schadefactoren beperking vrij uitzicht, aantasting privacy, beperking situeringswaarde en aantasting woongenot, verkeer- en parkeeroverlast, geluid- en lichthinder zich voordoen. Zij heeft uiteengezet dat het vrije uitzicht wordt beperkt. Dit geldt, vanwege de situering ten opzichte van de moskee, in mindere mate voor de woning [locatie C]. Voorts zal het gebruik van een omroepinstallatie van de moskee enige geluidhinder veroorzaken en zal enige lichthinder optreden door een gebruik van de moskee en de verkeersbewegingen van en naar de moskee. Die hinder zal, vanwege de afstand tot de woningen van [appellant] en anderen, beperkt zijn. De Planschadebeoordelingscommissie heeft de negatieve gevoelswaarde van [appellant] en anderen bij de vergelijking buiten beschouwing gelaten. Volgens haar is de waarde van de woningen door de vrijstelling gedaald met onderscheidenlijk € 9.500,00, € 8.000,00 en € 5.000,00, hetgeen overeenkomt met een waardevermindering van 1,4% voor de woningen [locatie A] en [locatie B] en van 0,7% voor de woning [locatie C].

Aan het besluit van 28 februari 2011 heeft het college mede een nader advies van de Planschadebeoordelingscommissie van 11 januari 2011 ten grondslag gelegd. In dat advies heeft de Planschadebeoordelingscommissie gereageerd op het door [appellant] en anderen in bezwaar overgelegde deskundigenrapport van FNK Vastgoed & Grondverkeer te Rotterdam (hierna: FNK) van 30 november 2010. Zij heeft nader uiteengezet dat niet het aantal schadefactoren, maar de afstand en de overige omgevingsfactoren de weging van de planschadefactoren bepalen.

5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Planschadebeoordelingscommissie bij de vergelijking onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd en het college dat advies om die reden niet aan het besluit van 22 juni 2010 ten grondslag mocht leggen. Zij voeren daartoe aan dat de Planschadebeoordelingscommissie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aanwezige groenvoorziening, maar wel met de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersbestemming van het bestemmingsplan. Volgens hen stond ten tijde van het besluit op het verzoek om schadevergoeding al enige tijd vast dat de geldende verkeersbestemming niet zou worden uitgevoerd.

5.1. Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of realisering heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.

[appellant] en anderen hebben weliswaar gesteld dat ten tijde van het besluit op het verzoek om schadevergoeding al enige tijd vaststond dat de geldende verkeersbestemming niet zou worden verwezenlijkt, maar niet aannemelijk gemaakt dat die verwezenlijking met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college terecht de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van die bestemming heeft vergeleken met de bij het besluit van 13 september 2005 verleende vrijstelling. De Planschadebeoordelingscommissie heeft in de vergelijking terecht geen rekening gehouden met de aanwezige bomen en de overige groenvoorziening op de bestemming "Verkeersdoeleinden" en de geluidbelasting ten gevolge van die verkeersbestemming vergeleken met die ten gevolge van het besluit van 13 september 2005.

Het betoog faalt.

6. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat de Planschadebeoordelingscommissie bij het vaststellen van de waardevermindering van de woningen een onjuiste methode heeft toegepast. Uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2004 in zaak nr. 200304498/1 en in zaak nr. 200304494/1 volgt dat de waardevermindering, gelet op het aantal zelfstandige schadefactoren, als "zwaar" had moeten aangemerkt, zodat ten onrechte geen waardevermindering van tenminste 5%-10% is aangenomen, aldus [appellant] en anderen.

6.1. De Planschadebeoordelingscommissie heeft de waarde van de woningen door Ooms Makelaars Dordrecht B.V. laten taxeren en via indexering aan de hand van NVM-gegevens de waarde van de woningen direct na de peildatum vastgesteld. Zij heeft de waarde van de woningen voor de peildatum, bij maximale invulling van het bestemmingsplan "Amstelwijck", vastgesteld en daarvan die direct na de peildatum afgetrokken. Dat de Planschadebeoordelingscommissie, zoals [appellant] en anderen stellen, voor het taxeren ook een andere methode had kunnen toepassen, betekent niet dat de gekozen methode onjuist is of in dit geval tot een onjuist resultaat heeft geleid. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, biedt overigens evenmin aanknopingspunten om dat aan te nemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de voormelde uitspraken van de Afdeling van 28 april 2004 niet volgt dat de daarin gehanteerde indeling in schadecategorieën als norm heeft te gelden. Voorts is de rechtbank [appellant] en anderen terecht niet gevolgd in het betoog dat de omstandigheid dat er meer dan één schadefactor is, zonder meer tot een waardevermindering van 5% - 10% leidt. Ook met het rapport van FNK van 30 november 2010 heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de Planschadebeoordelingscommissie het college onjuist heeft geadviseerd. Bij de vergelijking moest rekening worden gehouden met de verkeersbestemming die ingevolge het bestemmingsplan op het perceel van de moskee rust, niet met de feitelijk aanwezige groenvoorziening. Om die reden heeft het door FNK gestelde waardeverminderingspercentage, wat betreft de schadefactoren geluid en situeringswaarde, niet de betekenis die [appellant] en anderen daaraan gehecht willen zien. Dit geldt evenzeer voor het nadere rapport van FNK van 20 januari 2011.

Ook dit betoog faalt.

7. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vergoedingen te laag heeft vastgesteld, omdat de door hen naar voren gebrachte schadefactoren zelfstandige betekenis hebben en ieder afzonderlijk een nadelige invloed op hun omgeving hebben en het college de nadelige gevolgen van die factoren heeft onderschat. Vanwege het verschil in waardering van het nadeel heeft het college ten onrechte geen hertaxatie laten verrichten en mocht het niet afgaan op de adviezen van de Planschadebeoordelingscommissie, aldus [appellant] en anderen.

7.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade op dat advies afgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan zijn.

Het advies van de Planschadebeoordelingscommissie biedt op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie dat [appellant] en anderen door de planologische wijziging schade in de vorm van waardevermindering van de woningen tot een bedrag van onderscheidenlijk € 9.500,00, € 8.000,00 en € 5.000,00 hebben geleden, kunnen dragen. Uit het advies valt af te leiden dat met de door [appellant] en anderen bij het verzoek om vergoeding van planschade en in bezwaar en beroep gestelde zelfstandige schadefactoren, te weten de nadelige wijziging van uitzicht, geluidhinder van de omroepinstallatie, lichthinder van de binnen- en buitenverlichting van de moskee en het komende en gaande verkeer, geluidhinder van komende en gaande bezoekers, andere verkeershinder, zoals extra verkeersdrukte, verandering en intensivering van gebruik, vermindering van de situeringswaarde vanwege de afwijkende vormgeving en opzichtige kleurstelling van de moskee, vermindering van de situeringswaarde vanwege het wegvallen van groen in een volgens de opzet van het bestemmingsplan als groen beoogde wijk, aantasting van de situeringswaarde doordat de richting van de hoogbouw afwijkt van de oostelijk gesitueerde weg, aantasting van de situeringswaarde doordat de moskee het zicht op het achterliggende groen wegneemt en de parkeeroverlast, rekening is gehouden. Overigens leiden [appellant] en anderen uit de constatering door de rechtbank dat het karakter van het gebruik is veranderd ten onrechte af dat de rechtbank daarmee die verandering als zelfstandige schadefactor heeft aangemerkt. Dit geldt evenzeer voor de in hoger beroep naar voren gebrachte zelfstandige schadefactoren, te weten vermindering van de situeringswaarde door verandering van de woonomgeving van rustige woonwijk met groen naar een verdergaand verstedelijkte woonwijk, vermindering van de verkeersveiligheid door de toegenomen verkeers- en parkeerdruk, aantasting van de luchtkwaliteit door de verkeersaantrekkende werking en de verminderde verkoopbaarheid van de woningen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte schadefactor vermindering sociale veiligheid, vanwege het subjectieve element, geen factor is, waarmee rekening moet worden gehouden.

Dat [appellant] en anderen ervan uitgaan dat de aanwezigheid van de moskee een nadeligere invloed op de waarde van de woningen heeft, dan de Planschadebeoordelingscommissie heeft aangenomen, betekent niet dat het onderzoek van de Planschadebeoordelingscommissie onzorgvuldig of onvolledig is geweest en het college de aan het onderzoek verbonden conclusie niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] en anderen hebben in hoger beroep geen deskundigenrapport overgelegd ten betoge van het tegendeel. Het rapport van FNK van 30 november 2010 biedt evenmin aanknopingspunten voor gerede twijfel aan de conclusies van de Planschadebeoordelingscommissie. Daarbij is van belang dat zij in het nadere advies van 11 januari 2011 op het rapport is ingegaan en heeft toegelicht, waarom de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte schadefactoren niet tot hogere vergoedingen leiden. De Planschadebeoordelingscommissie mocht daarbij van belang achten dat de woningen op relatief grote afstand staan en er omgevingsfactoren zijn, zoals het kunstwerk, de reeds gerealiseerde hoogbouw en de situering van de woonwijk ten opzichte van de moskee, die een matigend effect hebben op de hoogte van de vergoedingen. Voorts heeft de Planschadebeoordelingscommissie in de adviezen van 17 december 2009 van belang geacht dat geen parkeer- of verkeersoverlast is te verwachten, omdat de moskee in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet en de woonwijk een eigen entiteit vormt, zodat het verkeer vanuit de moskee van en naar de woonwijk verwaarloosbaar is. Om die reden hoefde het college geen nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de parkeeroverlast voor hun woonwijk. Tot slot heeft de Planschadebeoordelingscommissie terecht de lichtschittering buiten beschouwing gelaten, omdat die geen objectiveerbare schadeoorzaak is. Het nadere rapport van FNK van 20 januari 2011 biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de aan het onderzoek verbonden conclusie niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Ook dat rapport gaat van het onjuiste uitgangspunt uit dat het aantal schadefactoren bepalend is voor de bepaling van de waardevermindering. Gelet hierop, was er voor het college geen aanleiding om de waardevermindering te laten hertaxeren, te minder nu [appellant] en anderen in de gelegenheid zijn gesteld om op het advies van de Planschadebeoordelingscommissie te reageren.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013

17-680.