Uitspraak 201301732/1/R6


Volledige tekst

​201301732/1/R6.
Datum uitspraak: 22 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe,
2. [appellanten sub 2], wonend te Dodewaard, gemeente Neder-Betuwe,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2012 heeft het college, ten behoeve van het bestemmingsplan "Verbindingsweg Dodewaard", met toepassing van artikel 110a van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor de woningen Kalkestraat 30, [locatie 1] en [locatie 2] te Dodewaard.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2013, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Tilburg, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door J. van Vessem, en het college, vertegenwoordigd door P. Hospers en bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting ir. H.P. Greten als deskundige gehoord.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit is voor de woning van [appellante sub 1] aan de [locatie 1] te Dodewaard een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld van 56 dB. Voor de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Dodewaard is een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld van 54 dB.

2. [appellante sub 1] heeft het betoog ingetrokken dat in het rapport "bestemmingsplan onderzoek verbindingsweg Dodewaard wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit" van Arcadis van 12 april 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) ten onrechte gebruik is gemaakt van het Reken- en meetvoorschrift 2006 (hierna: RMV 2006) in plaats van het Reken- en meetvoorschrift 2012.

3. [appellante sub 1] betoogt dat het akoestisch onderzoek niet deugdelijk is. Daartoe voert zij aan dat voor haar woning aan de Matensestraat ten onrechte een aftrek van 5 dB op de resultaten van de geluidbelasting is gehanteerd. Gelet op het RMV 2006 had een aftrek van 2 dB moeten worden gehanteerd, omdat de maximale snelheid op de verbindingsweg 80 km per uur is en de representatieve snelheid dus hoger is dan 70 km per uur. Het college heeft volgens [appellante sub 1] voorts geen obstakeltoeslag gehanteerd en evenmin rekening gehouden met optrekcorrecties en kruispunttoeslagen. Ook is niet gebleken dat rekening is gehouden met de samenloop van verschillende geluidbronnen. Ten slotte betoogt [appellante sub 1] dat de gehanteerde verkeersintensiteit te laag is.

3.1. De representatieve snelheid op het noordelijk deel van de verbindingsweg is volgens het college lager dan 70 km per uur vanwege de korte afstand tussen de twee rotondes. Voor de woning van [appellante sub 1] is de rotonde maatgevend. De snelheid op de rotonde is 30 km per uur en dus lager dan 70 km per uur, aldus het college. Daarom kan de aftrek van 5 dB worden gehanteerd.

Voor de rotonde is wel degelijk een toeslag in het onderzoek verwerkt. Een kruispunttoeslag is bij een rotonde niet vereist, aldus het college.

Het college stelt dat de verkeersintensiteit is gebaseerd op het regionaal verkeersmodel. Daarbij is rekening gehouden met de ontwikkeling van de woningbouwlocaties en De Beijer BV. Het verschil tussen de verkeersintensiteit, die in de plantoelichting staat vermeld, en de verkeersintensiteit in het akoestisch onderzoek vloeit voort uit het gehanteerde peiljaar en het verschil tussen werkdaggemiddelden en weekdaggemiddelden, aldus het college.

3.2. Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels op grond waarvan, telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van het RMV 2006 wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg, rekening gehouden met:

a. de maatgevende verkeersintensiteiten van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen;

b. de verkeerssnelheden van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen;

c. de geluidemissies van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen, bepaald op een wegdek van dicht asfaltbeton;

d. de invloed van het wegdektype op de geluidemissie.

Ingevolge het tweede lid wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau, afhankelijk van de situatie, bovendien rekening gehouden met de effecten op de geluidemissie en geluidoverdracht, die het gevolg zijn van één of meer:

a. hellingen in het beschouwende weggedeelte;

b. met verkeerslichten geregelde kruispunten van wegen;

c. snelheidsbeperkende maatregelen.

In bijlage III behorende bij hoofdstuk 3 van het RMV 2006 is bepaald op welke wijze de optrektoeslag, de obstakeltoeslag en de kruispunttoeslag worden berekend.

Ingevolge artikel 3.6 van het RMV 2006 bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de waarde van het equivalent geluidniveau, vanwege een weg, van de gevel van een woning:

a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 kilometer per uur of meer bedraagt;

b. 5 dB voor de overige wegen.

3.3. In het akoestisch onderzoek staat dat de berekeningen in overeenstemming met de standaardrekenmethode II van het RMV 2006 zijn verricht. Hierin is voorgeschreven dat met alle factoren die van belang zijn rekening gehouden wordt, zoals de samenstelling van het verkeer, wegdektype, afstandsreducties, reflecties, afschermingen, bodem‐ en luchtdemping, helling‐ en kruispuntcorrecties en hoogteligging van de weg. In hoofdstuk 3 van het akoestisch rapport staan de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek. Voor de verbindingsweg tussen de Matensestraat en de Kalkestraat is een maximumsnelheid van 80 km per uur het uitgangspunt. Voor de rotondes is de feitelijke snelheid van 30 km per uur het uitgangspunt. [locatie 1] ligt ter hoogte van de rotonde. In het akoestisch onderzoek staat voorts dat vanwege het effect van het optrekken en afremmen van het verkeer in het geluidmodel ter plaatse van de rotonde bij de kruising met de Matensestraat en de Kalkestraat een obstakeltoeslag is toegepast. De verkeersgegevens (weekdaggemiddelde etmaalintensiteiten, voertuigverdelingen, verdelingen over de dag‐, avond‐ en nachtperiode) voor het huidige peiljaar 2013, één jaar voor openstelling van de weg, en het toekomstige peiljaar 2024, tien jaar na openstelling van de weg, zijn afgeleid van de berekende verkeersgegevens uit de Tracéstudie Verbindingsweg Dodewaard uit april 2012. Deze verkeersaantallen zijn gebaseerd op het regionaal verkeersmodel RVM Rivierenland (model Neder-Betuwe) met als basisjaar 2009 en prognosejaar 2020. Voor het akoestisch onderzoek is het model geactualiseerd op basis van actuele cijfers.

3.4. Het college heeft voor de verkeersintensiteit gebruik gemaakt van het regionaal verkeersmodel RVM Rivierenland (model Neder-Betuwe). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1, geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. [appellante sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersintensiteiten die voortvloeien uit het regionaal model afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid en om die reden geen gebruik van het model mocht worden gemaakt. Het betoog van [appellante sub 1] faalt in zoverre.

Het college heeft, gelet op de representatieve snelheid van 30 km per uur op de rotonde, ter hoogte van de [locatie 1] ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder een aftrek van 5 dB mogen toepassen. Paragraaf 2.5 van bijlage III bij het RMV 2006 geeft de berekening van de optrektoeslag bij toepassing van standaardrekenmethode II. De optrektoeslag is het maximum van de obstakeltoeslag en de kruispunttoeslag. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een obstakeltoeslag is toegepast voor de rotonde aan de Matensestraat. Tussen de Matensestraat en Kalkestraat ligt geen kruispunt, zodat de kruispunttoeslag niet van toepassing is. De obstakeltoeslag is hierdoor gelijk aan de optrektoeslag. Het betoog van [appellante sub 1] faalt in zoverre.

4. [appellante sub 1] betoogt dat het college geen rekening heeft gehouden met de samenloop van verschillende geluidbronnen, zoals bedoeld in artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder.

4.1. Ingevolge artikel 110f, eerste lid, van de Wet geluidhinder dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van een woning waarop Afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 74 van deze wet is gelegen, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, is het eerste lid uitsluitend van toepassing indien voor een woning een hogere waarde zal worden vastgesteld.

4.2. In het akoestisch onderzoek zijn in de berekening van de cumulatie de Kalkestraat en Matensestraat meegenomen. De resultaten hiervan zijn in tabel 19 in het akoestisch onderzoek opgenomen. De gecumuleerde geluidbelasting voor de [locatie 1] is, exclusief de aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder, 59 dB op 1,5 m hoogte en 61 dB op 4,5 m hoogte.

De Rijksweg A15 is niet meegenomen in deze berekening omdat de woning aan de [locatie 1] op 730 m en derhalve ruim buiten de geluidzone van 400 m van de A15 staat. De geluidbelasting van het nabij gelegen industrieterrein Bonegraaf is evenmin meegenomen omdat de woning [locatie 1] ook buiten de geluidzone van dit industrieterrein ligt. Vanwege de ligging van dit industrieterrein wordt bovendien geen relevante bijdrage aan de geluidbelasting verwacht. De woning [locatie 1] is wel gelegen in de geluidzone van de Betuwelijn. De Betuwelijn draagt 0,17 dB bij aan de gecumuleerde geluidbelasting op de [locatie 1]. De geluidbelasting blijft met deze bijdrage gelijk aan de berekende gecumuleerde geluidbelasting zoals in tabel 19 van het akoestisch rapport is weergegeven. Het college stelt dat de gecumuleerde geluidbelasting aanvaardbaar is omdat de gecumuleerde geluidbelasting ruim onder de in de Wet geluidhinder gestelde grenswaarde van maximaal 63 dB blijft, waarvoor ontheffing verleend kan worden.

Uit het akoestisch onderzoek en de toelichting van het college blijkt dat rekening is gehouden met de samenloop van meerdere geluidbronnen. Het betoog van [appellante sub 1] dat het college geen rekening heeft gehouden met de samenloop van geluidbronnen mist derhalve feitelijke grondslag. De gecumuleerde geluidbelasting is niet dusdanig hoog dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze aanvaardbaar is.

5. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat onvoldoende is onderzocht of door het gebruik van zeer open asfalt beton (hierna: ZOAB) of door het instellen van een maximum snelheid van 60 km per uur een lagere geluidbelasting mogelijk is bij hun woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2]. [appellante sub 1] betoogt dat onduidelijk is of de geluidbelasting op haar woning door een geluidscherm tot op de grenswaarde verlaagd kan worden.

5.1. Het college voert aan dat de doelmatigheidstoets tot de conclusie heeft geleid dat ter hoogte van de rotonde bij de Matensestraat schermen financieel niet doelmatig zijn. Van het aanleggen van ZOAB op de rotonde is afgezien vanwege bezwaren van verkeerskundige aard omdat ZOAB door optrekkend en afremmend verkeer wordt stuk gereden. Het college verwijst naar het akoestisch onderzoek in bijlage 3 van de plantoelichting. Een lagere snelheid op de gebiedsontsluitingsweg wordt op grond van verkeerskundige overwegingen en beleid niet wenselijk geacht.

5.2. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.3. In hoofdstuk 6 van het akoestisch onderzoek heeft het college onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voldoende doeltreffend zijn en of maatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het college heeft de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder (verder: DMC) toegepast. Ingevolge deze regeling wordt voor ieder geluidgevoelig object een budget berekend om geluidbeperkende maatregelen te treffen. Dit budget wordt uitgedrukt in zogenoemde reductiepunten. Het aantal reductiepunten wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de toekomstige geluidbelasting in de situatie zonder toepassing van maatregelen. Vervolgens worden mogelijke toe te passen geluidbeperkende maatregelpakketten bepaald. Hierbij wordt eerst gekeken naar bronmaatregelen eventueel opgevolgd door of aangevuld met overdrachtsmaatregelen. Deze maatregelpakketten worden vertaald in aantallen zogenoemde maatregelpunten. Zolang het aantal maatregelpunten onder het aantal reductiepunten blijft, is een maatregel in beginsel financieel doelmatig. Het maatregelpakket waarmee de meeste overschrijdingen kunnen worden weggenomen, is in principe het doelmatige maatregelpakket dat toegepast moet worden. Indien de maximale doelmatige geluidbeperkende maatregelen echter niet tot een reductie leiden tot aan de grenswaarde hoeven in principe geen verdere maatregelen overwogen te worden. In dat geval is voldoende aannemelijk gemaakt dat voor die geluidgevoelige objecten een hogere waarde dan de streefwaarde moet worden vastgesteld.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] zijn gelegen nabij de rotonde waar de Matensestraat, de Dodewaardsestraat en de verbindingsweg op aansluiten. Op een rotonde is het niet mogelijk een stil wegdektype toe te passen en ook in de nabijheid van een rotonde heeft een stil wegdektype nadelen omdat dit door remmend en optrekkend verkeer eerder zal oprollen en kapot worden gereden. Bronmaatregelen zijn ter plaatse daarom niet toepasbaar. Een lagere maximumsnelheid dan 80 km per uur acht het college vanuit verkeerskundig oogpunt niet wenselijk omdat de snelheid zorgt voor een vlotte doorstroming van het verkeer en een lagere snelheid lastig is af te dwingen in verband met de relatief lange rechtstand van de weg. Daarnaast past deze snelheid binnen het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoersplan uit 2011.

In het akoestisch onderzoek is voorts gekeken naar het toepassen van geluidschermen. Met de beschikbare reductiepunten voor de [locatie 2] kan maximaal een geluidscherm geplaatst worden van 1 m hoog over een lengte van 45 m of van 2 m hoog over een lengte van 25 m. Deze maatregelen zorgen voor een te geringe reductie van de geluidbelasting bij de woning, waardoor niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Voor de [locatie 1] is het mogelijk om maximaal een scherm van 1 m hoog over 56 m, 2 m hoog over 32 m of 3 meter hoog over 22 m te plaatsen. Met geen van deze maatregelen kan de geluidbelasting terug worden gebracht tot op of onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

5.4. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten en uitkomsten van het onderzoek zoals neergelegd in het voornoemde rapport onjuist zijn. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft verricht en voldoende heeft gemotiveerd dat de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de verbindingsweg op de gevels van de woningen [locatie 1] en [locatie 2], onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van verkeerskundige aard. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre geen toepassing heeft mogen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen.

6. [appellante sub 1] betoogt dat niet onderzocht is of aan de binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan.

6.1. Uit de systematiek van de Wet geluidhinder volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Het bestreden besluit gaat niet over de verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel, als thans vastgelegd in artikel 111b, tweede lid, van de Wet geluidhinder. Bespreking van deze beroepsgrond is daarom in deze procedure niet aan de orde.

7. De beroepen zijn ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.


w.g. Drouen
ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2013

375-725.