Uitspraak ​201305064/1/A1 en 201305064/2/A1


Volledige tekst

​201305064/1/A1 en 201305064/2/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 mei 2013 in zaak nr. 12/6148 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning nabij [locatie] te Huissen.

Bij uitspraak van 2 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door D. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, omdat niet aan de in het bestemmingsplan gestelde toepassingsvereisten voor het gebruik maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is voldaan, voor het bouwplan slechts een omgevingsvergunning kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Hierop is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing, zodat geen sprake kan zijn van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, aldus het college.

3. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzitter uit van de volgende feiten en omstandigheden. De in geding zijnde aanvraag om omgevingsvergunning is door het college ontvangen op 29 juli 2011. Bij brieven van 16 september 2011 en 30 september 2011 heeft het college [wederpartij] meegedeeld de beslistermijn te verlengen tot 4 oktober 2011, onderscheidenlijk 4 november 2011. Op 23 februari 2012 heeft het college een ongedateerd ontwerpbesluit, strekkende tot weigering van de aanvraag, ter inzage gelegd. Op 2 april 2012 heeft [wederpartij] een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd vanwege het feit dat niet is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering, vanwege strijdigheid met de Beleidslijn grote rivieren en uit een oogpunt van geluid.

4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12 kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,

2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.

Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.

Ingevolge het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag.

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, is Afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚.

Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Ingevolge artikel 8.2.1. van de voorschriften van het bestemmingsplan "Looveer" mogen op gronden, welke bestemd zijn voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, uitsluitend bouwwerken worden opgericht welke ten dienste staan van deze bestemming, zulks met inbegrip van ten hoogste één bedrijfswoning.

Ingevolge artikel 8.3.1. kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 8.2.1. teneinde een tweede bedrijfswoning op te richten, mits deze woning nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering, de inhoud van de woning maximaal 500 m3 bedraagt en voldaan wordt aan de overige bebouwingseisen in dit artikel.

5. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag om omgevingsvergunning tijdig te bezien welke procedure daarop ingevolge de Wabo van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Dit betekent dat indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat de aangevraagde activiteit binnen de reikwijdte van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid valt, maar niet binnen de daarvoor geldende beslistermijn een besluit op de aanvraag wordt genomen, uit artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, volgt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, ongeacht of de aangevraagde activiteit voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de in het bestemmingsplan gegeven afwijkingsbevoegdheid. In dit verband moet de reikwijdte van de bevoegdheid om binnenplans van het bestemmingsplan af te wijken voor een project worden onderscheiden van de voorwaarden om toepassing te geven aan deze bevoegdheid, voor zover in die voorwaarden voor het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid besloten ligt, in dit geval de voorwaarde of de woning nodig is voor de agrarische bedrijfsvoering. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 februari 2013 in zaak nr. 201202810/1/A1) bestaat na afloop van de volgens de reguliere voorbereidingsprocedure geldende beslistermijn, behoudens wanneer een bezwaarschrift wordt ingediend, geen mogelijkheid meer om te besluiten of aan die voorwaarde is voldaan. Het voorgaande is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever om tijdige besluitvorming door de bevoegde gezagen te bevorderen (zie onder meer Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 34-36).

Niet in geschil is dat de aangevraagde activiteit in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De in geding zijnde bouwaanvraag voor een tweede bedrijfswoning voldoet aan de in artikel 8.3.1. van de planvoorschriften en elders in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingseisen en valt mitsdien binnen de reikwijdte van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, neergelegd in die bepaling. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen, dat het college de aanvraag voor de activiteit 'bouwen van een tweede bedrijfswoning' in dit geval mede diende te beoordelen als een aanvraag tot het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor afwijking, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1˚, van de Wabo. Gelet op artikel 3.7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo, is op deze aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

Niet in geschil is dat het college niet binnen de voor de reguliere voorbereidingsprocedure geldende termijnen op de aanvraag heeft beslist. Ook heeft het college niet binnen die termijnen duidelijk gemaakt, dat het een negatief standpunt had ten aanzien van de mogelijkheid van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken, thans daargelaten of dat dan wel als een tijdige beslissing zou kunnen worden geduid. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is verleend.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2013

392.