Uitspraak 201202927/1/V2


Volledige tekst

​201202927/1/V2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012 in zaak nrs. 12/4262 en 12/4263 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 13 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover daarbij een inreisverbod is uitgevaardigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet derhalve, voor zover deze op het inreisverbod betrekking heeft, worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inreisverbod van 7 februari 2012 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op het vorenoverwogene, nog moet worden beslist.

4. De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris bij het bepalen van de duur van het inreisverbod heeft nagelaten de door hem naar voren gebrachte omstandigheid, dat hij gezien de algehele veiligheidssituatie in Somalië niet de mogelijkheid heeft Nederland te verlaten, te betrekken. De staatssecretaris heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd waarom hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.

4.1. De omstandigheid dat de vreemdeling, naar hij stelt, niet kan vertrekken, kan, wat daar overigens van zij, bij de toetsing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod niet meer aan de orde komen.

5. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2012 in zaak nr. 12/462, voor zover hierin het inreisverbod van 7 februari 2012 is vernietigd;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep in zoverre ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

284-754.