Uitspraak ​201208551/1/R1


Volledige tekst

​201208551/1/R1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appelanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Raalte,
2. [appellanten sub 2], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats], gemeente Raalte,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Raalte,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Raalte,
5. [appellanten sub 5], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te [woonplaats], gemeente Raalte,
6. de raad van de gemeente Raalte,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college besloten aan de raad een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ertoe strekkende dat de plandelen met de bestemming "Wonen" voor 89 recreatiewoningen zoals aangegeven op de bij de aanwijzing behorende verbeelding geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied Raalte", zoals dat door de raad bij besluit van 8 juni 2012 is vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de raad beroep ingesteld.

[appellant sub 4], de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar [appellanten sub 1], in persoon van [gemachtigde], [appellant sub 2], in persoon van [gemachtigde], [appellant sub 4], [appellant sub 5], in persoon van [gemachtigde], de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, en drs. V. Breen, werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan betreft een actualisering van het planologisch kader voor het buitengebied van Raalte en voorziet in de bestemming "Wonen" voor 89 permanent bewoonde recreatiewoningen. Het betreffen twaalf recreatiewoningen aan de Lemelerveldseweg te Heino, zes recreatiewoningen ten zuiden van de Twentseweg te Heino en 71 recreatiewoningen in het gebied De Stoevinghe te Heino.

2. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, van Wro, gelezen in samenhang met het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het college onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden aan de raad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Het college vermeldt in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan haar toekomende bevoegdheden te beschermen.

2.1. Ingevolge artikel 2.12.3, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening) sluiten de regels van bestemmingsplannen permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit.

Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht objectgebonden overgangsrecht, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet, voor zover op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in een geldend bestemmingsplan voorzien was in een dergelijk objectgebonden overgangsrecht.

Ingevolge artikel 2.12.4, eerste lid, voorzien bestemmingsplannen niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op enig moment als zodanig is gebouwd, een woonbestemming wordt toegekend.

Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend voor zover deze recreatiewoningen al vóór of op 31 oktober 2003 permanent bewoond werden en deze permanente bewoning sindsdien onafgebroken is voortgezet voor zover:

- voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voor (bestaande) reguliere woningen;

- voldaan wordt aan relevante milieuwet- en regelgeving; en

- de recreatiewoningen in stads- en dorpsrandgebieden staan voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal Landschap.

3. Vast staat dat het gebruik van de 89 recreatiewoningen voor permanente bewoning is toegestaan op grond van objectgebonden gebruiksovergangsrecht in de tot dusver geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Heino" uit 1987 en "Recreatieterrein Twentseweg e.o." uit 1995.

4. Het voorliggende plan voorziet voor de permanent bewoonde recreatiewoningen in de bestemming "Wonen", een maatvoeringaanduiding "maximum volume 350 m3" en een aanduiding voor een bouwvlak.

Ingevolge artikel 31, lid 31.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis.

Ingevolge lid 31.2, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met de daarbij behorende tabel, geldt dat de maximale inhoud van een woning 750 m3 bedraagt tenzij anders door middel van een maatvoeringaanduiding "maximum volume" is aangegeven. Voorts bedraagt de maximale oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen 100 m2 waarvan 50 m2 aangebouwd.

5. Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college besloten aan de raad een reactieve aanwijzing te geven die ertoe strekt dat de plandelen met de bestemming "Wonen" voor 89 recreatiewoningen zoals aangegeven op de bij de reactieve aanwijzing behorende verbeelding geen deel blijven uitmaken van het plan. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat, uitgezonderd bijzondere omstandigheden, het provinciale beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en ook opgenomen in de Omgevingsverordening moet worden gehandhaafd. Er is volgens het college niet voldaan aan artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening, aangezien daaruit volgt dat het toekennen van een woonbestemming aan recreatiewoningen uitsluitend mogelijk is in geval van ligging in een stads- of dorpsrandgebied, terwijl dat hier niet het geval is. Daarnaast heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat recreatiewoningen in principe beschikbaar moeten blijven voor recreatief gebruik.

6. De reactieve aanwijzing is gegeven met het oogmerk van handhaving van algemene regels uit de Omgevingsverordening, die ingevolge artikel 4.1, tweede lid, van de Wro, bij de vaststelling van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. Mede gelet op het bepaalde in artikel 3.8, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 4.2, eerste lid, van de Wro en onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wro, die wat betreft het begrip 'provinciale belangen' reeds is uiteengezet in de uitspraak van 20 oktober 2010 in zaak nr. 200910210/1/R1 en de uitspraak van 16 februari 2011 in zaak nr. 201005138/1/R3, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid de handhaving van de Omgevingsverordening als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken. In dit verband is van betekenis dat provinciale staten het met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk hebben geacht algemene regels in de Omgevingsverordening op te nemen ten aanzien van de recreatieve functie van recreatiewoningen. Voorts heeft het college ter zitting naar voren gebracht dat een woonbestemming een risico met zich brengt dat in toekomstige besluitvorming de bouwmogelijkheden worden vergroot om aan te sluiten bij reguliere woonbestemmingen.

In de door [appellant sub 5] aangevoerde omstandigheid dat het provinciebestuur voorafgaand aan de vaststelling van de Omgevingsverordening geen regeling of beleid omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen voerde, bestaat, daargelaten de juistheid van die stelling, geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich thans niet in redelijkheid de handhaving van de Omgevingsverordening als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken.

7. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat de voorwaarde uit artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening dat de recreatiewoningen in stads- en dorpsrandgebieden staan in strijd is met de Nota Ruimte. [appellant sub 4] betoogt dat deze eis in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 8 van het EVRM. Gelet op hetgeen hieromtrent is overwogen in de uitspraak van 18 juli 2012 in zaak nr. 201100701/1/R2, overwegingen 2.7 tot en met 2.10.4 kunnen deze betogen niet slagen.

Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat het begrip dorpsrandgebied uit artikel 2.12.4, tweede lid, van de Omgevingsverordening te onbepaald is overweegt de Afdeling dat de 89 recreatiewoningen op ruime afstand van dorpskernen liggen. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de recreatiewoningen niet in een dorpsrandgebied liggen.

8. Anders dan [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen, ontstaat geen recht op een woonbestemming door het enkele feit dat hun permanent bewoonde recreatiewoningen bouwkundig en uit een oogpunt van ontsluiting en nutsvoorzieningen voldoen aan de eisen voor permanente bewoning.

Voor zover ter zitting de vergunning voor de verbouwing van de recreatiewoning van [appellant sub 5] aan de orde is gekomen, is niet gebleken dat een vergunning voor het bouwen van een woning is verleend.

[appellant sub 3] heeft zijn betoog dat voor twee woningen in het gebied De Stoevinghe geen reactieve aanwijzing is gegeven niet nader onderbouwd. Niet gebleken is op welke woningen het betoog ziet. Deze beroepsgrond kan derhalve niet tot vernietiging leiden.

9. Over de door [appellant sub 2] en [appellant sub 5] gemaakte vergelijking met de voorziene vergroting van agrarische bouwpercelen wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat een vergroting van een agrarisch bedrijf en een woonbestemming voor een permanente recreatiewoning niet vergelijkbaar zijn. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] en [appellant sub 5] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.

10. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de raad betogen dat de permanente bewoning van de recreatiewoningen door de reactieve aanwijzing ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht wordt dan wel moet worden gebracht.

10.1. De reactieve aanwijzing brengt met zich dat het objectgebonden gebruiksovergangsrecht in de tot dusver geldende bestemmingsplannen "Buitengebied Heino" en "Recreatieterrein Twentseweg e.o." van toepassing blijft. Nu het planologisch kader niet wijzigt, wordt de permanente bewoning niet als gevolg van de reactieve aanwijzing opnieuw onder het overgangsrecht gebracht.

Voorts kan een door de raad vast te stellen toekomstig bestemmingsplan in deze procedure niet aan de orde komen.

11. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de raad ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Hupkes
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

635.