Uitspraak ​201211844/1/A3


Volledige tekst

​201211844/1/A3.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 22 november 2012 in zaak nr. 12/1129 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft het Faunafonds een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in door brandganzen, grauwe ganzen en kolganzen aan grasland toegebrachte schade gedeeltelijk ingewilligd.

Bij besluit van 11 april 2012 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten. Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde. Volgens artikel 7, eerste lid, zal het Faunafonds een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden. Volgens het derde lid, aanhef en onder b, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, in schade veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien de ontheffing is verleend en er ondanks dat daarvan naar het oordeel van het Faunafonds op adequate wijze gebruik is gemaakt, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden. Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen en doden van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening schadebestrijding dieren Fryslân 2005, is het de grondgebruiker, in afwijking van het bepaalde in artikel 9 van de Ffw, toegestaan, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, de beschermde kolgans, grauwe gans en smient te doden op de door hem gebruikte gronden.

2. [appellant] heeft verzocht om een tegemoetkoming in schade die is aangebracht aan blijvend grasland. Op het daartoe strekkende verzoekschrift heeft hij vermeld dat op 1 februari 2011 schade van enige omvang is geconstateerd en dat de schade door ganzen is veroorzaakt.

3. Het Faunafonds heeft aan de besluiten een taxatierapport faunaschade van 8 april 2011 ten grondslag gelegd. Volgens dit taxatierapport bedraagt het schadebedrag € 4972,50 en is de schade voor 60% door kolganzen, voor 20% door grauwe ganzen en voor 20% door brandganzen veroorzaakt. Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft het Faunafonds het verzoek afgewezen voor zover het door kolganzen en grauwe ganzen veroorzaakte schade betreft. Het heeft het standpunt ingenomen dat geen adequaat gebruik is gemaakt van de door het college van gedeputeerde staten van Fryslân verleende ontheffing waarbij is toegestaan enkele schadeveroorzakende dieren te doden, zodat op grond van artikel 7, derde lid, van de Regeling geen tegemoetkoming wordt verleend. Voor zoverre de schade is veroorzaakt door brandganzen, heeft het Faunafonds een vergoeding van € 744,00 toegekend. In het besluit van 11 april 2011 heeft het Faunafonds het standpunt ingenomen dat [appellant], volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, niet voor een tegemoetkoming in de schade in aanmerking komt, omdat een provinciale vrijstelling geldt voor het doden van kolganzen en grauwe ganzen. Omdat de vrijstelling geclausuleerd is, is het Faunafonds met overeenkomstige toepassing van artikel 7, derde lid, van de Regeling nagegaan of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de vrijstelling. Uit een Rapportage gebruik vrijstelling (hierna: de Rapportage) van 11 oktober 2011 volgt dat [appellant] geen adequaat gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling, nu hij niet minstens twee tot drie maal per week bejaagacties heeft uitgevoerd, aldus het Faunafonds.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Faunafonds zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij niet op adequate wijze gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij vanaf 1 februari 2011 drijfmest heeft uitgereden, waardoor de ganzen pas op 10 februari 2011 weer aanwezig waren, en vanaf eind februari 2011 eierzoekers actief zijn geweest, waardoor verstoring van de ganzen in de schadeperiode heeft plaatsgevonden. Verder hebben er op zijn perceel in de periode na 10 februari 2011, 22 verjaagacties plaatsgevonden. Voorts hebben vanaf belendende percelen verjaagacties plaatsgevonden die een verstorend effect op de foeragerende ganzen op zijn perceel hadden, aldus [appellant].

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 13 maart 2013 in zaak nr. 201205804/1/A3) komt het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw beoordelingsruimte toe. Ter invulling daarvan heeft het de Regeling vastgesteld. De rechter dient de beoordeling door het Faunafonds of op adequate wijze gebruik is gemaakt van de ontheffing terughoudend te toetsen. Uit voornoemde uitspraak volgt dat het standpunt van het Faunafonds dat adequaat gebruik van een ontheffing inhoudt dat minstens twee tot drie maal per week verjaging met ondersteunend afschot dient plaats te vinden en een grondgebruiker alleen dan voor een tegemoetkoming in de faunaschade in aanmerking komt indien hij de meest vergaande maatregel, te weten afschot van enkele exemplaren van de schadeveroorzakende diersoort, heeft ingezet als maatregel om de schade te voorkomen en te beperken, door de Afdeling niet onredelijk wordt geacht. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat blijkens de toelichting op de Regeling de grondgebruiker zelf al het mogelijke dat in redelijkheid van hem verwacht kan worden, moet hebben ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

4.2. Niet in geschil is dat de vrijstelling [appellant] in staat stelde per verjaagactie enkele ganzen te doden. Evenmin is in geschil dat aan de percelen grasland een aanzienlijke schade is aangericht en dat de schade zich na de datum van de schadeconstatering, 1 februari 2011, heeft voortgezet. Uit de overgelegde Rapportage volgt dat in februari 2011 viermaal en in maart 2011 tienmaal gebruik is gemaakt van de vrijstelling. Alleen tijdens verjaagacties op 12 februari 2011 en 2 maart 2011 zijn in totaal drie ganzen gedood. Verder volgt uit de Rapportage dat in de periode tussen 20 februari 2011 en 20 maart 2011 tweemaal een verjaagactie heeft plaatsgevonden. Nu [appellant] gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden niet minstens twee tot drie maal per week door verjaging met ondersteunend afschot gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het Faunafonds op basis van deze gegevens in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat [appellant] geen adequaat gebruik van de vrijstelling heeft gemaakt. Dat het uitrijden van mest en het zoeken van eieren heeft geleid tot verstoring van de ganzen, doet aan het vorenstaande niet af, nu dit het optreden van schade niet heeft voorkomen en [appellant] daartoe niet de meest vergaande verjagingstechniek heeft ingezet. Ten aanzien van de verjaagacties vanaf belendende percelen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Faunafonds zich op het standpunt mocht stellen dat de verjaagacties op het perceel van [appellant] dienden plaats te vinden. Het doel van verjaagacties, naast het verjagen van de dieren op dat moment, is om te voorkomen dat de dieren terugkeren naar het betreffende perceel. Dit doel kan, zoals het Faunafonds onvoldoende weersproken heeft gesteld, het beste bereikt worden bij verjaagacties vanaf het betrokken perceel nu de ganzen het ondersteunend afschot dienen te associëren met het perceel van [appellant] en dit alleen kan worden bereikt door de dieren op zijn perceel te doden. Dat [appellant] , als gesteld, een smal en langgerekt perceel heeft, doet aan het vorenstaande niet af. Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank heeft miskend dat het Faunafonds in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld nu bij zijn buren de opgetreden schade bij eenzelfde afschotfrequentie wel is vergoed.

5.1. In zijn verweerschrift naar aanleiding van het door [appellant] ingestelde beroep heeft het Faunafonds toegelicht dat [appellant] ruim voor de andere grondgebruikers in de nabijheid van zijn perceel een verzoekschrift heeft ingediend en dat de datum waarop [appellant] schade heeft geconstateerd van de andere verzoeken afwijkt. Met deze toelichting heeft het Faunafonds reeds voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [appellant] genoemde gevallen niet gelijk zijn. Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

176-782.