Uitspraak ​201201721/1/A4


Volledige tekst

​201201721/1/A4.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Schiedam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft het college zijn beslissing om op 3 oktober 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 55,00) voor rekening van [appellant] worden gebracht.

Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 19 december 2012 heeft het college het besluit van 3 januari 2012 ingetrokken en het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 6 oktober 2011 opnieuw ongegrond verklaard.

[appellant] heeft tegen dit besluit een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens en A.A. van der Weijden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Het beroep tegen het besluit van 3 januari 2012

1. Het besluit van 19 december 2012 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals deze wet luidde ten tijde van de bekendmaking van dat besluit. Derhalve moet het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 januari 2012 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb (oud) mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 19 december 2012, aangezien dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt.

2. Bij het besluit van 19 december 2012 heeft het college het besluit van 3 januari 2012 ingetrokken. Niet is gebleken dat [appellant] nog enig belang heeft bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het besluit van 3 januari 2012. Het beroep, voor zover gericht tegen dat besluit, is gelet hierop niet-ontvankelijk.

Het beroep tegen het besluit van 19 december 2012

3. [appellant] betoogt dat de persoon door wie hij in bezwaar is gehoord werkzaam was bij de gemeente en derhalve vooringenomen was. Volgens [appellant] is het verslag van de hoorzitting en hetgeen daarover in het bestreden besluit wordt vermeld dan ook gekleurd.

3.1. Ingevolge artikel 7:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geschiedt het horen, indien dit niet geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf, door een persoon die niet bij de voorbereiding van het in bezwaar bestreden besluit betrokken is geweest. [appellant] is gehoord door J.C.D. Hartsuijker, werkzaam bij Juridische Zaken van de gemeente. Hartsuijker is, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, niet betrokken geweest bij de voorbereiding van het in bezwaar bestreden besluit van 6 oktober 2011. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat het college in strijd met artikel 7:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat Hartsuijker werkzaam is bij de gemeente doet daar niet aan af. Die omstandigheid biedt ook geen grond voor het oordeel dat Hartsuijker vooringenomen was.

Het betoog faalt.

4. Het betoog van [appellant] dat het college zich in de gehele procedure niet aan zijns inziens redelijke termijnen heeft gehouden terwijl hij zelf geacht wordt kortere termijnen in acht te nemen, wat daar ook van zij, faalt, nu dat op zichzelf niet van betekenis is voor de inhoud van het bestreden besluit dat thans ter toets voorligt.

5. Ingevolge artikel 4.2.9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam 2010 (hierna: de APV) kan de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen plaatsvinden via een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen.

Ingevolge het tweede lid kan het college aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 4.2.16, derde lid, kan het college regels stellen ten aanzien van de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden.

Ingevolge het vierde lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op een andere wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens het derde lid is bepaald.

Ingevolge artikel 2.3.4 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Schiedam 2005 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan om afval naast een verzamelcontainer te plaatsen.

6. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 3 oktober 2011 ter hoogte van het perceel Van Ostadelaan 6 te Schiedam is aangetroffen. Volgens het college is de afvalzak naast, dan wel in de directe omgeving van een inzamelvoorziening geplaatst. De afvalzak is tot [appellant] te herleiden, omdat in de afvalzak een reclamefolder is aangetroffen met daarop het adres van [bedrijf], het bedrijf waarvan [appellant] de enige bestuurder is, aldus het college.

7. [appellant] betoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Hiertoe voert hij onder meer aan dat het enkele feit dat in de afvalzak een reclamefolder is aangetroffen met daarop de adresgegevens van zijn bedrijf, onvoldoende bewijs vormt van een overtreding. Hij is van oordeel dat het college een foto had moeten maken waarop te zien is dat de afvalzak naast de container is geplaatst. Volgens [appellant] heeft het college voorts ten onrechte niet de gehele inhoud van de afvalzak doorzocht, omdat zich mogelijk nog andere poststukken met andere adresgegevens in de afvalzak bevonden. Verder voert hij aan dat het niet realistisch is dat de afvalzak van hem afkomstig is, omdat deze is gevonden bij de container ter hoogte van het perceel Van Ostadelaan 6, terwijl er twee containers zijn die dichter bij zijn (bedrijfs)woning zijn gelegen.

7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr. 200705789/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen van wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.

Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201202700/1/A4), mag een bestuursorgaan, in dit geval het college, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit standpunt.

7.2. Aan het besluit van 6 oktober 2011 is een op ambtseed opgesteld rapport van een bijzondere opsporingsambtenaar van de gemeente Schiedam van 3 oktober 2011 ten grondslag gelegd. In het rapport verklaart de toezichthouder dat hij op 3 oktober 2011 een afvalzak heeft aangetroffen naast, dan wel in de directe omgeving van een inzamelvoorziening. Bij het rapport is een reclamefolder, die in de afvalzak is aangetroffen, gevoegd met daarop de adresgegevens van [bedrijf].

7.3. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het rapport naar voren gebracht. Het college mocht dan ook van de juistheid daarvan uitgaan. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in aanvulling op het rapport een foto had moeten worden gemaakt waarop te zien is dat de afvalzak naast de container is geplaatst.

In de afvalzak is een reclamefolder aangetroffen waarop de adresgegevens van [bedrijf] zijn vermeld. [appellant] is de enige bestuurder van dit bedrijf, dat gevestigd is op het adres [locatie]. Op dit adres woont [appellant] zelf ook. Voorts bestaan geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de afvalzak niet geheel is doorzocht en zich daarin nog andere poststukken met andere adresgegevens bevonden. Gelet hierop is de afvalzak tot [appellant] te herleiden en heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt. De omstandigheid dat slechts één poststuk is aangetroffen te midden van het huisvuil, doet hieraan niet af. Voorts doet hieraan niet af de omstandigheid dat, zoals [appellant] stelt, de afvalzak is aangetroffen naast de container ter hoogte van het perceel Van Ostadelaan 6, terwijl dichter bij zijn woning ook containers zijn gelegen. De container waar de afvalzak is aangetroffen, is bovendien slechts 40 m verwijderd van de woning van [appellant].

Het betoog faalt in zoverre.

8. [appellant] voert ter onderbouwing van zijn betoog dat hij geen overtreder is voorts aan dat de postbezorging ten tijde van belang ondermaats was. Volgens [appellant] kan het daarom zijn dat de aangetroffen reclamefolder niet op zijn adres is bezorgd. Voorts voert [appellant] aan dat hij op 3 oktober 2011 de gehele dag bij een klant in Rotterdam heeft verbleven, zodat hij deze afvalzak niet naast de container heeft kunnen plaatsen.

8.1. De stelling dat de postbezorging ten tijde van belang ondermaats was, en dat daarom de reclamefolder niet op zijn adres is bezorgd, kan niet leiden tot het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder, reeds omdat hij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Zijn stelling dat hij op 3 oktober 2011 bij een klant in Rotterdam heeft verbleven, leidt, wat daar ook van zij, evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat dit er niet aan in de weg staat dat hij de afvalzak op enig moment naast de afvalcontainer heeft kunnen plaatsen.

Het betoog faalt.

9. [appellant] betoogt dat het besluit van 6 oktober 2011 is gericht aan nog drie andere personen, maar dat hij uiteindelijk degene is bij wie de kosten van bestuursdwang in rekening zijn gebracht, zodat hij ongelijk wordt behandeld.

9.1. Anders dan [appellant] stelt is het besluit van 6 oktober 2011 blijkens de aanhef van het besluit slechts tot hem gericht, nu hij is aangemerkt als overtreder. Dat in het briefhoofd nog drie andere personen worden vermeld, maakt dit niet anders. Het college heeft in bezwaar en beroep toegelicht dat deze personen zijn vermeld in het briefhoofd, omdat zij in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [locatie] stonden ingeschreven en dat deze vermelding de kans vergroot dat de brief daadwerkelijk wordt gelezen.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt dat het college gezien zijn beperkte financiële draagkracht en schuldenlast had moeten afzien van het verhalen van de kosten van spoedeisende bestuursdwang.

10.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

10.2. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. Daarnaast dient te worden afgewogen of de hoogte van de kosten van de bestuursdwang aanleiding geeft om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien.

10.3. In de enkele stelling van [appellant] dat hij een beperkte financiële draagkracht heeft en kampt met een schuldenlast, is geen bijzondere omstandigheid gelegen als in vorenbedoelde zin op grond waarvan het college had moeten afzien van kostenverhaal. Ook overigens bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het college gezien de hoogte van de kosten van bestuursdwang geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van kostenverhaal.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

11. Het beroep tegen het besluit van 19 december 2012 is ongegrond.

12. Nu het college aan [appellant] is tegemoetgekomen door het besluit van 3 januari 2012 in te trekken en hem alsnog in bezwaar te horen, ziet de Afdeling aanleiding het college te veroordelen in gemaakte proceskosten inzake het beroep gericht tegen dat besluit en het college te gelasten het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Dat voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn gemaakt, is echter niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van 3 januari 2012, kenmerk 2.2011.0544.001/11UIT34397 niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam van 19 december 2012, kenmerk 2.2011.0544.001/12UIT31326 ongegrond;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Schiedam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

457-784.