Uitspraak 201202700/1/A4


Volledige tekst

201202700/1/A4.
Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het college zijn beslissing om op 27 december 2011 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 115,00) voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 2 maart 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel, de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening geacht te hebben gehandeld.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:

a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of

b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval naast de inzamelvoorziening te plaatsen.

2. [appellant] betwist dat hij huishoudelijke afvalstoffen, die op 27 december 2011 zijn aangetroffen naast de container ter hoogte van de Kraaierstraat 31 te Rotterdam, daar heeft geplaatst.

Hij betoogt dat het college mogelijk een poststuk, aangetroffen in een schoenendoos op de Mathenesserdijk 305, in dezelfde straat als zijn woning aan de [locatie], heeft beschouwd als afkomstig uit de aan de orde zijnde grijze zak. Het aldaar aangetroffen poststuk kan, naar hij stelt, niet op dezelfde dag op twee locaties zijn aangetroffen. Dat het gaat om één stuk of in ieder geval twee stukken die bij elkaar horen, afkomstig van dezelfde schoenendoos, blijkt volgens [appellant] uit de omstandigheid dat op de foto's van de aangetroffen poststukken hetzelfde cellofaan is te zien.

Daarnaast stelt [appellant] dat hij nooit in de Kraaierstraat is geweest, dat hij ook geen redenen heeft om in de Kraaierstraat, of de omgeving daarvan, te komen en dat hij daarom de aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen niet kan hebben aangeboden. Voorts stelt [appellant] dat de Kraaierstraat 2,5 km van zijn woonadres is gelegen en hij geen fiets of auto tot zijn beschikking heeft.

2.1. De toepassing van bestuursdwang heeft in dit geval bestaan uit het verwijderen van de huishoudelijke afvalstoffen, die op 27 december 2011 naast de container ter hoogte van de Kraaierstraat 31 te Rotterdam zijn aangetroffen. Vaststaat dat deze afvalstoffen in strijd met de genoemde bepalingen van de Afvalstoffenverordening en het Uitvoeringsbesluit zijn aangeboden.

Volgens het rapport van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Rotterdam met het zaaknummer 358914, dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, is ter plaatse een grijze zak aangetroffen met daarin een poststuk, door het college aangeduid als factuur, met naam- en adresgegevens die tot [appellant] herleidbaar zijn. Dit rapport is opgesteld door een bijzondere opsporingsambtenaar en op ambtseed opgemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. 200804453/1) mag een bestuursorgaan, in dit geval het college, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.

Ter zitting heeft het college de werkwijze van de bijzondere opsporingsambtenaar toegelicht. Indien een ambtenaar onjuist aangeboden huishoudelijke afvalstoffen aantreft, wordt direct onderzocht of deze tot een persoon herleidbare gegevens bevatten. Indien een poststuk wordt aangetroffen wordt ter plaatse een rapport opgemaakt en een foto van het poststuk genomen.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen steun voor het oordeel dat de vermelding in het rapport dat in de grijze zak ter hoogte van de Kraaierstraat 31 een tot [appellant] herleidbaar poststuk is aangetroffen, onjuist is. De omstandigheid dat in een verkeerd ter inzameling aangeboden doos ter hoogte van de Mathenesserdijk 305 eveneens een tot hem herleidbaar poststuk, afkomstig van dezelfde internetwinkel, is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Daarbij is van belang dat de aangetroffen poststukken blijkens de foto's bij de rapporten niet hetzelfde stuk betreffen. In de doos is een aan [appellant] gerichte pakbon aangetroffen, terwijl het thans gaat om een poststuk dat het college heeft geduid als factuur. Of op beide poststukken hetzelfde cellofaan is aangetroffen, wat daar ook van zij, doet hier niet aan af.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1; www.raadvanstate.nl), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aantoont dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.

De stellingen van [appellant] dat hij nooit in de Kraaierstraat is geweest, geen redenen heeft om daar, of in de omgeving van die straat, te komen en ook geen fiets of auto tot zijn beschikking heeft, heeft [appellant] niet onderbouwd. Reeds omdat deze stellingen niet aannemelijk zijn gemaakt, leiden zij niet tot het oordeel dat [appellant] ten onrechte door het college als overtreder is aangemerkt. Ook de omstandigheid dat de Kraaierstraat ongeveer 2,5 km van zijn woning ligt, is als zodanig niet doorslaggevend.

Gelet op het vorenstaande, heeft het college [appellant] terecht aangemerkt als overtreder en ter zake van de grijze zak bestuursdwang jegens hem mogen aanzeggen.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

163-764.