Uitspraak 201209115/1/R3


Volledige tekst

201209115/1/R3.
Datum uitspraak: 3 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Uden,

en

de raad van de gemeente Uden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoenderbos IV" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door M.H.J. van Zeeland, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.W.M. Schutte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in 165 woningen aan de zuidwestzijde van Uden-zuid. Aan het grootste deel van de gronden binnen het plangebied is een uit te werken woonbestemming toegekend. Aan gronden gelegen in de zuidwestzijde van het plangebied is een agrarische bestemming toegekend, met een mogelijkheid onder voorwaarden de bestemming te wijzigen in de bestemming "Wonen".

3. [appellant], die ten zuiden van het plangebied een varkenshouderij exploiteert, betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover binnen de genoemde agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw is opgenomen. Door deze regeling wordt hij in zijn bedrijfsvoering beperkt. Ook kan ter plaatse van de agrarische bestemming naar hij meent geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Volgens [appellant] is ten onrechte niet onderzocht wat de gevolgen zijn van het plan voor de volksgezondheid.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in de weg staat aan de bedrijfsvoering van [appellant]. Daartoe voert de raad aan dat de veehouderij in de huidige situatie reeds wordt beperkt door bestaande gevoelige objecten. Volgens de raad is een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd, nu geen directe bouwtitel is toegekend aan gronden waar gelet op de achtergrondbelasting geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het aspect volksgezondheid is primair niet aan te merken als een ruimtelijk relevant belang dat dient te worden meegewogen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan, aldus de raad.

3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.3 van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" geheel of gedeeltelijk wordt gewijzigd ten behoeve van woondoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, waarbij onder andere de volgende regel geldt:

a. Omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

3.3. Voor zover [appellant] ter zitting beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op het bestemmingsplan "Buitengebied" en de gemeentelijke geurverordening, gaat de Afdeling hieraan voorbij. Deze gronden hebben geen betrekking op het thans ter beoordeling staande plan.

3.4. Ten aanzien van hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd omtrent de aantasting van de bedrijfsvoering van [appellant] overweegt de Afdeling dat in artikel 3, lid 3.3, onder a, van de planregels is opgenomen dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt. Nu middels de wijzigingsvoorwaarden is geborgd dat [appellant] niet wordt aangetast in zijn bedrijfsvoering ziet de Afdeling geen aanleiding voor de verwachting dat [appellant] door de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheid onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Het betoog faalt.

3.5. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden.

Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid mag de bestemming "Agrarisch" geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd ten behoeve van woondoeleinden, waardoor de wijzigingsbevoegdheid voorziet in woningen. Voor het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt is op grond van de geurverordening een maximale voorgrondbelasting vastgesteld van 14 Ou/m3. Volgens het rapport "Geuronderbouwing Hoenderbos IV" van Arcadis van 11 oktober 2011 (hierna: het geurrapport), dat de raad aan het plan ten grondslag heeft gelegd, ligt de feitelijke geurbelasting, veroorzaakt door het bedrijf van [appellant], in het wijzigingsgebied tussen de 8 en 14 Ou/m3, zodat in zoverre aan de gestelde norm wordt voldaan. Dit neemt echter niet weg dat de raad inzichtelijk dient te maken dat de toegestane geurbelasting, rekening houdend met mogelijke cumulatie van geurbelasting, in overeenstemming is met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201206156/1/R3). In de plantoelichting en het geurrapport is opgenomen dat als grenswaarde bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen minimaal de kwalificatie "redelijk goed" heeft te gelden, hetgeen overeenkomt met een achtergrondbelasting van maximaal 13 Ou/m3. Uit het geurrapport volgt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft als "matig" kan worden geclassificeerd, hetgeen overeenkomt met een achtergrondbelasting van meer dan 13 Ou/m3. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat desondanks sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast. De toelichting van de raad dat om die reden juist is gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid en niet voor een bestemming die woningen bij recht mogelijk maakt, maakt dat niet anders, nu de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrijf van [appellant], dan wel een ander bedrijf in de nabijheid van het plangebied, binnen de planperiode zal worden beëindigd, en dat als gevolg daarvan de geurbelasting ter plaatse zodanig zou verminderen dat daarmee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het betoog slaagt. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de in artikel 3, lid 3.3, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid, niet berust op een deugdelijke motivering.

3.6. Voor zover [appellant] betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar besmettelijke dierziekten overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 200910297/1/R3), dat de bestrijding van besmettelijke dierziekten haar regeling primair vindt in andere wetgeving. Voorts kunnen aan de milieuvergunning voorschriften worden verbonden die de gevolgen voor de volksgezondheid voorkomen dan wel beperken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat op die manier de risico's voor de volksgezondheid niet afdoende kunnen worden beperkt. Het betoog faalt.

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het betreft de in artikel 3, lid 3.3, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid, wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

4.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Uden van 26 juni 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoenderbos IV" voor zover het betreft artikel 3, lid 3.3, van de planregels;

III. draagt de raad van de gemeente Uden op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Uden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Uden aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2013

568-783.