Uitspraak 201207404/1/T1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:6
- Datum uitspraak
- 26 juni 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kanaaldijk Aarle-Rixtel" (hierna: het plan) vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Brabant
201207404/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 26 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Sliedrecht,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kanaaldijk Aarle-Rixtel" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door J.C.D. van Wetten, werkzaam bij de gemeente, en drs. M.J.M. Vaessen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aldi Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door F.J. Gijsbers en M. Eijkemans, gehoord.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Planbeschrijving en -regeling
3. Het plan voorziet in een verruiming van de bestemming voor een thans braakliggend perceel in Aarle-Rixtel ten behoeve van de realisatie van een complex met een supermarkt, andere detailhandel en dienstverlening. Blijkens de plantoelichting is beoogd dat een Aldi zich in het nieuwe complex - "Poort van Laarbeek" - zal vestigen. Het desbetreffende perceel ligt aan de rand van de bebouwde kom van Aarle-Rixtel en maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein "Kanaaldijk-Helmondseweg".
4. Blijkens de verbeelding zijn aan dit perceel de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bouwvlak" en "specifieke vorm van wonen - dienstwoning toegestaan" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.31, van de planregels, wordt onder een supermarkt verstaan een winkel met verkoopsysteem zelfbediening voor levensmiddelen en aanvullend assortiment. Voor versproducten zijn er speciale bedieningsafdelingen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
b. supermarkt;
c. para-medische dienstverlening;
d. sport- en bewegingscentrum;
e. detailhandel in:
- keukens, badkamers, sanitair en aanverwante artikelen;
- meubelen en woninginrichting;
- showroom ten behoeve van bouwmaterialen;
- tuincentrum / outdoorproducten;
- bruin- en witgoed;
- rijwielen, auto’s en automaterialen, boten, caravans, tenten en
overige kampeerartikelen;
f. detailhandel als nevenactiviteit van groothandel;
g. één dienstwoning ter plaatse van de aanduiding "dienstwoning toegestaan" op de verbeelding;
h. ondergeschikte horeca, behorende bij de onder d en e bedoelde bedrijven met daaraan ondergeschikt:
- parkeervoorzieningen, conform de parkeernorm zoals vastgelegd in de CROW-notitie no. 182 en het Parkeerbeleidsplan gemeente Laarbeek (maart 2008);
- groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, zijn op deze gronden toegelaten:
a. bedrijfsgebouwen;
b. ten hoogste één dienstwoning per bouwperceel, voor zover deze op de verbeelding is aangeduid, alsmede de daarbij behorende bijgebouwen;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
[…]
f. verharding zoals ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
g. groenvoorzieningen en waterpartijen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, gelden voor het bouwen van (hoofd)gebouwen de aanwijzingen op de verbeelding alsmede de volgende bepalingen:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van een klein gebouwtje ten behoeve van openbaar nut;
b. het bouwvlak mag tot het op de verbeelding ter zake aangegeven percentage worden bebouwd;
c. de maximale bouwhoogte van (hoofd)gebouwen mag ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
[…].
Blijkens de verbeelding bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse van het perceel 9 meter en het maximale bebouwingspercentage 70%.
Procedurele bezwaren
5. [appellante] voert aan dat het plan, vanwege de ambtshalve wijzigingen die ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht, opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd, zodat zij ook hierover zienswijzen naar voren had kunnen brengen. Deze wijzigingen, die er in hoofdzaak toe strekken dat een supermarkt in plaats van een discountsupermarkt is toegestaan, zijn volgens [appellante] dermate groot dat sprake is van een wezenlijk ander plan.
5.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Het plan is ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd vastgesteld. De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn thans mede bestemd voor een supermarkt. Verder zijn deze nu wel bestemd voor bruin- en witgoed, maar niet langer voor feestartikelen en dierbenodigdheden. Tot slot is een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de vestiging van detailhandel in huishoudelijke artikelen toegevoegd aan het plan. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt, dat noopt tot het opnieuw volgen van de wettelijke procedure. De bestemming "Bedrijventerrein" die aan de gronden in het plangebied is toegekend, is ten opzichte van het ontwerpplan niet gewijzigd. Voorts kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel geen onderscheid worden gemaakt tussen discountsupermarkten en andere supermarkten, zoals fullservice supermarkten. Het betreft hier immers winkels met een vergelijkbaar assortiment en een vergelijkbare ruimte- en parkeerbehoefte. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat het plan door deze wijziging ruimere mogelijkheden biedt waarover zij geen zienswijze heeft kunnen indienen, overweegt de Afdeling dat [appellante] eventuele bezwaren hierover in beroep naar voren heeft kunnen brengen, zodat zij niet in haar belangen is geschaad. Het betoog faalt.
6. [appellante] voert voorts aan dat de raad de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ten onrechte niet in acht heeft genomen, nu het plan ongeveer twee weken na vaststelling bekend is gemaakt.
6.1. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor vernietiging van het bestreden besluit. Dit betoog treft geen doel.
Verordening ruimte Noord-Brabant 2011
7. [appellante] betoogt verder dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening 2011). Zij stelt dat het toestaan van detailhandel leidt tot oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.6, vierde lid, van de Verordening 2011.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van oneigenlijk ruimtegebruik.
7.2. Ingevolge artikel 1.1 (begripsbepalingen), tweeënvijftigste lid, van de Verordening 2011, wordt in deze verordening onder middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan: bedrijventerrein, ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van middelzware en zware industriële activiteiten en grootschalige logistieke activiteiten met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 3.7 (regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties), bevat de toelichting bij de herziening van een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied, waarbij een bestemming voor een bedrijventerrein of een kantorenlocatie is aangewezen, een verantwoording over:
a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden voor herstructurering alsmede voor zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in artikel 3.6, derde lid;
[…].
Ingevolge artikel 3.6 (regels voor aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en locaties), eerste lid, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een bedrijventerrein of een kantorenlocatie een verantwoording over de wijze waarop:
[…]
c. door middel van regels zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd.
Ingevolge het derde lid betreft de wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt bevorderd, in het bijzonder:
[…]
e. regels welke beogen oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegen te gaan.
Ingevolge het vierde lid wordt onder oneigenlijk ruimtegebruik, als bedoeld in het derde lid, onder e, voor wat betreft een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:
[…]
b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
[…].
7.3. Ingevolge artikel 3.6, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2011, wordt het gebruik van een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, gedefinieerd als een terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van middelzware en zware industriële activiteiten, voor detailhandel aangemerkt als oneigenlijk ruimtegebruik. Ter plaatse van het perceel dat het plangebied vormt zijn op grond van het plan slechts bedrijven met milieucategorie 1 of 2 toegestaan. Ter plaatse van de overige gronden die tot het bedrijventerrein "Kanaaldijk-Helmondseweg" behoren zijn op grond van het geldende bestemmingsplan "Kom Aarle-Rixtel" bedrijven van vergelijkbare aard toegestaan. Gelet hierop kan dit naar het oordeel van de Afdeling niet als een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein als bedoeld in artikel 3.6, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening 2011, worden aangemerkt, zodat geen sprake is van oneigenlijk ruimtegebruik als bedoeld in dit lid en artikel 3.6, derde lid, onder e, van de Verordening 2011. Het betoog faalt.
Advies en actieplan versterking winkelstructuur
8. [appellante] betoogt dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid als opgenomen in het "Advies en actieplan versterking winkelstructuur" van 22 februari 2000 (hierna: de detailhandelsnota). [appellante] voert hiertoe aan dat de supermarkt waarin het plan voorziet detailhandel betreft die op grond van de detailhandelsnota niet buiten het centrumgebied is toegestaan. Volgens haar heeft de raad onvoldoende onderbouwd waarom hij is afgeweken van dit beleid. [appellante] stelt voor het centrum van Aarle-Rixtel te herstructureren om daar de vestiging van een Aldi mogelijk te maken en wijst in dit kader op de in haar opdracht uitgebrachte notitie "Aarle-Rixtel Centrumverbeterplan" van 24 mei 2012 van Adviesburo Kardol. Volgens [appellante] heeft de raad onvoldoende onderzoek verricht naar dit alternatief.
8.1. De raad heeft bevestigd dat het plan niet in overeenstemming is met het beleid zoals neergelegd in de detailhandelsnota. Hij acht afwijking van dit beleid in dit geval echter aanvaardbaar. De raad acht in dit verband het beleid uit de "Bedrijventerreinen Structuurvisie Laarbeek" van 25 november 2010 (hierna: de bedrijventerreinen structuurvisie) van belang, alsmede de onmogelijkheid een supermarkt in het centrum van Aarle-Rixtel te realiseren en de voordelen die de voorziene ontwikkeling met zich brengt.
8.2. De detailhandelsnota bevat beleid over hoe binnen de gemeente Laarbeek wordt omgegaan met de vestiging van detailhandel. Het beleid is erop gericht winkelvoorzieningen te clusteren in een concentratiegebied, respectievelijk een aandachtsgebied in het geval van Aarle-Rixtel. In de detailhandelsnota is een beoordelingskader opgenomen met daarin een aantal criteria waaraan een verzoek van een ondernemer tot vestiging van detailhandel kan worden getoetst. Ten aanzien van het eerste criterium of de locatie van het verzoek binnen de gewenste winkelstructuur past, staat onder meer vermeld dat dagelijkse detailhandel in het centrumgebied dient te worden gevestigd en dat geen nieuwe detailhandel buiten het centrumgebied mag komen. Als derde criterium geldt of het initiatief ongewenste effecten oplevert voor de verkeers- en parkeersituatie.
In de bedrijventerreinen structuurvisie staat vermeld dat hierin de kaders voor het ruimtelijk beleid voor de bedrijventerreinen in Laarbeek is vastgelegd. Over het bedrijventerrein "Kanaaldijk - Helmondseweg" staat vermeld dat dit bedrijventerrein een duidelijk profiel verdient. Er wordt gekozen voor een detailhandelsfunctie in combinatie met overige (publieksgerichte) bedrijvigheid.
In de "Responsnota ontwerp-bestemmingsplan Kanaaldijk Aarle-Rixtel", die tot het raadsbesluit behoort, is ten aanzien van het hiervoor genoemde derde criterium vermeld dat in het onderhavige geval, in afwijking van het verzoek van de initiatiefnemer, is bezien of de inpassing van een supermarkt in het centrumgebied in alle redelijkheid tot de mogelijkheden behoort. Indien hierbij gelijke ruimtelijke randvoorwaarden worden gehanteerd (1.230 m² benodigd bedrijfsvloeroppervlak en een parkeernorm van 3,75 per 100 m² bvo), komt het college tot de conclusie dat inpassing van een supermarkt feitelijk niet mogelijk is. Teminder omdat het aantal beschikbare parkeerplaatsen in het centrumgebied, in relatie tot de huidige behoefte en het waargenomen parkeergedrag, door de gevestigde ondernemers nu reeds als kritisch wordt ervaren. De mogelijkheid bestond om het verzoek op grond van het concentratiebeleid niet te honoreren, maar het college is van mening dat het plan - met inachtneming van de feitelijke onmogelijkheid om een supermarkt in het centrumgebied in te passen - om verschillende redenen een aanwinst is voor Laarbeek en Aarle-Rixtel in het bijzonder.
8.3. Niet in geschil is dat de vestiging van een supermarkt in het plangebied vanwege de ligging daarvan niet in overeenstemming is met het beleid zoals neergelegd in de detailhandelsnota. Indien de raad desondanks het plan dat in de bedoelde ontwikkeling voorziet wil vaststellen, dient hij deugdelijk te motiveren waarom hij in dit geval van het beleid wil afwijken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat de raad weloverwogen tot afwijking van het beleid heeft besloten. Daarbij heeft de raad onder meer belang mogen toekennen aan de omstandigheden dat de realisatie van een supermarkt in het centrumgebied, daar waar dit volgens de detailhandelsnota zou moeten, mede vanwege het aantal benodigde parkeerplaatsen onmogelijk wordt geacht. Voorts heeft de raad belang mogen toekennen aan de voordelen die de voorziene ontwikkeling volgens hem met zich brengt en het feit dat het plangebied in de bedrijventerreinen structuurvisie is aangemerkt als ontwikkellocatie voor detailhandel. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval is afgeweken van het beleid zoals neergelegd in de detailhandelsnota. Het betoog faalt.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat onvoldoende onderzoek is verricht naar het door haar aangedragen alternatief, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieven voor het plan onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Dit betoog faalt eveneens.
Duurzame ontwrichting
9. [appellante] betoogt dat de met het plan voorgestane vestiging van een discountsupermarkt en overige detailhandel nadelige gevolgen zal hebben voor de winkels in het dorpscentrum en op den duur zelfs zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Aarle-Rixtel. [appellante] voert hiertoe aan dat de toevoeging van een discountsupermarkt niet zal leiden tot een versterking van het winkelaanbod, omdat volgens haar een dergelijke supermarkt en de MCD elkaar niet aanvullen. Volgens haar is sluiting van de MCD onafwendbaar op den duur, waardoor tevens de overige kleinschalige detailhandel in het dorpscentrum zal verdwijnen. [appellante] wijst in dit verband op het rapport "Aarle-Rixtel, effectstudie komst Aldi" van 27 maart 2013 van Bureau Stedelijke Planning (hierna: het rapport van BSP).
9.1. Volgens de raad zal de vestiging van een discountsupermarkt met aanvullende bewinkeling niet leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Aarle-Rixtel. De raad wijst in dit verband op de conclusies uit het rapport "Economische haalbaarheid Aldi Aarle-Rixtel" van november 2011 van Seinpost Adviesbureau B.V. (hierna: het rapport van Seinpost).
9.2. In het rapport van Seinpost is vermeld dat supermarktketen Aldi het voornemen heeft een nieuwe supermarkt met een bvo van 1.230 m² te openen in Aarle-Rixtel. De plannen voor de ontwikkellocatie omvatten niet uitsluitend de vestiging van een nieuwe Aldi, maar tevens van aanvullende bewinkeling (ongeveer 800 m² bvo op twee verdiepingen). De beoogde locatie ligt aan de rand van het dorp, aan de Kanaaldijk. Het centrum, waar de MCD is gevestigd, bevindt zich op 1 kilometer afstand. In het rapport van Seinpost wordt geconcludeerd dat toevoeging van de discounter kan worden gezien als een versterking van het winkelaanbod. Servicesupermarkten en discounters vullen elkaar aan. Ze bieden de consument een volledige basis voor het doen van boodschappen.
9.3. In het rapport van BSP is vermeld dat zich een Aldi (bvo 1.230 m²) wenst te vestigen in de "Poort van Laarbeek" en dat naast de Aldi ruimte is voor aanvullende winkelruimte (bvo 800 m²). In het rapport staat voorts vermeld dat de relatie tussen de bestaande winkels en de kern van Aarle-Rixtel en de beoogde locatie voor de Aldi erg beperkt is. Om optimaal te profiteren zou de afstand onderling maximaal zo’n 50 meter mogen zijn. In het geval Aldi zich vestigt in de "Poort van Laarbeek" ondervindt de MCD in Aarle-Rixtel de grootste negatieve effecten. Sluiting lijkt op termijn onafwendbaar. Enig alternatief lijkt (een kleinere) Spar buurtwinkel, met een veel beperkter assortiment dan de MCD (of een andere full service supermarkt). Daarnaast wordt gesteld dat supermarkten fungeren als drager van centrumgebieden in kleinere dorpskernen. Het slechter functioneren of faillissementen van supermarkten zal een sterk dempend effect hebben op de omzetten van winkeliers die in de nabijheid van de betreffende supermarkten gevestigd zijn, aldus het rapport van BSP.
9.4. De Afdeling stelt voorop dat de Wet ruimtelijke ordening er niet toe strekt bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Concurrentieverhoudingen vormen bij een planologische belangenafweging in beginsel geen in aanmerking te nemen belang, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van een overaanbod in het verzorgingsgebied en een mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar geldt als doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau blijft behouden in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen kunnen doen. De Afdeling acht in dit geval niet aannemelijk dat hiervan geen sprake zal zijn. Dit betoog faalt.
Planologische mogelijkheden
10. [appellante] betoogt voorts dat het plan meer mogelijkheden biedt dan het beoogde bouwplan. [appellante] voert hiertoe aan dat het plan tevens de vestiging van een fullservice supermarkt mogelijk maakt en dat het aantal toegestane supermarkten niet is begrensd. Zij voert hiertoe voorts aan dat het plan onvoldoende beperkingen bevat wat betreft bouwmogelijkheden. [appellante] stelt dat het plan derhalve voorziet in de realisatie van een grootschalig complex met een bvo van 10.500 m² aan detailhandel. Volgens haar is in de ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoeken geen rekening gehouden met deze mogelijkheid en zijn de gevolgen daarvan, voor onder meer de parkeerbehoefte en aanpassingen in de verkeerssituatie, onvoldoende bezien.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheden die het plan biedt in voldoende mate zijn begrensd. Dit geschiedt onder meer op grond van de verplichting tot de aanleg van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeerbehoefte en de gevolgen van de voorgestane ontwikkeling voor de verkeerssituatie nabij het plangebied en andere relevante aspecten zijn volgens de raad deugdelijk onderzocht. Hij wijst in dit verband onder meer op het rapport "Verkeerstudie ‘Poort van Laarbeek’ Aarle-Rixtel" van 6 juli 2011 van Plangroep Heggen B.V. (hierna: het rapport van Plangroep Heggen).
10.2. In de plantoelichting staat dat met het plan is beoogd te voorzien in de realisatie van een complex met een Aldi met een bvo van 1.230 m² en 800 m² aan overige bewinkeling. In de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken, zoals het rapport van Plangroep Heggen, is van dit bouwplan uitgegaan. De Afdeling overweegt dat vanuit ruimtelijk oogpunt in beginsel geen onderscheid kan worden gemaakt tussen discountsupermarkten en andere supermarkten. Voorts is niet in geschil dat het perceel dat het plangebied vormt een oppervlakte van ongeveer 6.200 m² heeft. Blijkens de verbeelding is aan nagenoeg dit gehele perceel de aanduiding "bouwvlak" toegekend en mag maximaal 70% van dit bouwvlak worden bebouwd. De maximale bouwhoogte ter plaatse van deze gronden bedraagt negen meter en het plan sluit bebouwing met meerdere verdiepingen niet uit. De Afdeling stelt derhalve vast dat het plan een grotere oppervlakte aan detailhandel mogelijk maakt dan voorzien bij de ontwikkeling ten behoeve waarvan het plan is vastgesteld. De bouw- en gebruiksmogelijkheden die blijkens het bouwplan zijn beoogd mogelijk te maken, zijn niet begrensd in het plan. Dat de bouwmogelijkheden door de verplichting tot de aanleg van voldoende parkeerplaatsen worden begrensd tot het bouwplan, acht de Afdeling vanwege de omvang van het perceel niet aannemelijk. Gelet hierop is met de gevolgen van de ontwikkelingen die het plan daadwerkelijk mogelijk maakt onvoldoende rekening gehouden in de ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoeken, zodat de raad deze niet zonder meer ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Voor de bepaling van deze gevolgen kan overigens wat betreft de aspecten verkeersituatie en de parkeerbehoefte worden uitgegaan van een representatieve invulling daarvan. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet is voorbereid met de vereiste zorgvuldigheid.
10.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bestuurlijke lus
11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 10.2 hetzij alsnog onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de ontwikkelingen die het plan daadwerkelijk mogelijk maakt, hetzij het bestreden besluit te wijzigen waarbij valt te denken aan vaststelling van een andere planregeling die is begrensd conform het beoogde bouwplan en de uitgevoerde onderzoeken.
De raad behoeft in het laatste geval geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad dient een nieuw besluit in dit geval wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Proceskosten en overige beroepsgronden
12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, indien daartoe aanleiding bestaat, de overige beroepsgronden worden besproken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Laarbeek op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 10.2 is overwogen het besluit van 31 mei 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kanaaldijk Aarle-Rixtel" te herstellen door alsnog onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de ontwikkelingen die het plan daadwerkelijk mogelijk maakt, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een passende planregeling;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
12-694