Uitspraak 201207941/1/A1


Volledige tekst

201207941/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente het Bildt,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 augustus 2012 in zaak nr. 12/124 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van het Bildt.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2011 heeft het college geweigerd [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een zonder vergunning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) opgericht bijgebouw (hierna: het bijgebouw).

Bij besluit van 22 november 2011, aangevuld op 17 januari 2012, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de gevraagde vergunning alsnog verleend, doch een verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.

Bij uitspraak van 7 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2013, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door W. Bosma, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college geen aanleiding hoefde te zien om hem een proceskostenvergoeding toe te kennen, heeft miskend dat het besluit van 8 juli 2011 is herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, nu reeds ten tijde van dat besluit geen privaatrechtelijke belemmering meer aan verlening van de vergunning in de weg stond, omdat hij al door verjaring eigenaar van het gehele perceel was geworden.

1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201200094/1/A1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van ontheffing in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft.

Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom is aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er niet in hoeft te berusten.

1.2. De aanwezigheid van het bijgebouw is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Minnertsga".

Uit de door [appellant] bij de aanvraag overgelegde situatietekening en de door het college geraadpleegde kadastergegevens kan zonder nader onderzoek worden afgeleid dat het bijgebouw gedeeltelijk is voorzien op grond die in eigendom is aan de Diaconie Minnertsga. De rechtbank heeft daarom het in het besluit van 8 juli 2011 ingenomen standpunt van het college dat zich een privaatrechtelijke belemmering voordoet die aan verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staat terecht niet onjuist geacht. Dat [appellant] in zijn aanvraag heeft verwezen naar zijn brief aan het college van 22 oktober 2010, waarin hij zonder nadere toelichting heeft gesteld dat hij door verjaring eigenaar van de desbetreffende grond is geworden en het college er, naar gesteld, van op de hoogte was dat het bijgebouw omstreeks 1987 is gebouwd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de brief blijkt geen berusting van de Diaconie in het feit dat [appellant] daar bouwt, maar een ongemotiveerde aanspraak die [appellant] daarop maakt.

Voor het eerst in bezwaar heeft de Diaconie Minnertsga verklaard inzake de eigendomssituatie "geen verdere stappen te ondernemen". In die verklaring heeft het college aanleiding gevonden om alsnog vergunning te verlenen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de herroeping van het besluit niet aan een onrechtmatigheid van het college te wijten is. Of de desbetreffende grond door verjaring in eigendom aan [appellant] is geraakt, zoals deze stelt, heeft de rechtbank in het midden mogen laten.

Het betoog faalt.

2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

543.