Uitspraak 201207378/1/A3


Volledige tekst

201207378/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/6227 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van het Faunafonds.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2010 heeft het Faunafonds een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen veroorzaakte schade aan het hooi van graszaad afgewezen.

Bij besluit van 7 april 2011 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W van Dijk en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Ter invulling van de beoordelingsruimte die het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw toekomt, heeft het de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) vastgesteld.

Volgens artikel 2, aanhef, kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.

Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder l, wordt geen tegemoetkoming verleend indien schade is aangericht aan gebouwen, installaties, bouwwerken, geoogste gewassen, opgeslagen of verpakte voedergewassen.

2. In het besluit van 9 december 2010 heeft het Faunafonds overwogen dat [appellant] niet voor een tegemoetkoming in de door hem geleden schade aan het hooi van graszaad in aanmerking komt, omdat zijn verzoek betrekking heeft op een bijproduct. Graszaad wordt beschouwd als het hoofdproduct en het hooi daarvan als bijproduct. Indien schade wordt toegebracht aan een bijproduct is het hoofdgewas reeds geoogst. Schade aangericht aan bijproducten komt, gelet op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling, niet voor vergoeding in aanmerking, aldus het Faunafonds.

Aan het besluit van 7 april 2011 heeft het Faunafonds, volgens de ter zitting bij de rechtbank daarop gegeven toelichting, primair ten grondslag gelegd dat Van Nieuwenhuizen niet voor een tegemoetkoming in de door hem geleden schade aan het hooi van graszaad in aanmerking komt, omdat het hooi moet worden aangemerkt als reeds geoogst gewas. Subsidiair heeft het Faunafonds aan het besluit ten grondslag gelegd dat schade aangericht aan bijproducten niet voor vergoeding in aanmerking komt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het hooi geen reeds geoogst gewas betreft. De grauwe ganzen hebben volgens hem schade aangericht aan het graszaadhooi dat, om verkocht te kunnen worden, na het maaien van het graszaad een aantal dagen op het veld moet blijven liggen om te drogen. Pas daarna kan het van het land worden gehaald en betreft het een geoogst gewas, aldus [appellant].

3.1. Uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder l, van de Regeling volgt dat geen tegemoetkoming in geleden schade wordt toegekend indien de schade is aangericht aan een geoogst gewas. De term ‘geoogst gewas’ is niet in de Regeling, noch in de nadere toelichting daarop gedefinieerd. Het Faunafonds heeft zich in het besluit van 9 december 2010 op het standpunt gesteld dat een tegemoetkoming in geleden schade aan een bijproduct op grond van voormelde bepaling kan worden geweigerd, omdat het hoofdgewas is geoogst. De Afdeling wijst er evenwel op dat in artikel 9 van de Regeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en bijproducten. Evenmin volgt elders uit de regeling, dan wel uit de Ffw dat zodanig onderscheid gemaakt moet worden. Met de enkele stelling dat het graszaad ten tijde van belang geoogst was, heeft het Faunafonds niet gemotiveerd dat het hooi eveneens als een geoogst gewas in de zin van voormelde bepaling moet worden aangemerkt.

In het besluit van 7 april 2011 heeft het Faunafonds zich alsnog op het standpunt gesteld dat het hooi een geoogst gewas is. Dat standpunt heeft het Faunafonds in het besluit niet nader gemotiveerd. Ter zitting bij de Afdeling heeft het Faunafonds desgevraagd verklaard dat een grondgebruiker in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de bescherming van zijn gewas tegen schade door dieren, indien het is geoogst. De achtergrond van artikel 9 is volgens het Faunafonds dat in tegenstelling tot gewassen die nog op het land staan, reeds geoogste gewassen in beginsel veilig kunnen worden gesteld en daarmee volledig kunnen worden beschermd tegen faunaschade. Zodra een gewas los is van de grond, en het derhalve door de ondernemer van het land kan worden gehaald, wordt eventuele schade aan dat gewas volgens het Faunafonds geacht tot het ondernemersrisico te behoren. Deze nadere motivering vindt evenwel geen steun in de Regeling, noch in de toelichting daarop. Evenmin is deze opvatting geformuleerd in een nadere beleidsregel. Voor zover het Faunafonds ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het een vaste gedragslijn is dat geen tegemoetkoming in geleden schade wordt toegekend als het schade aan gewassen betreft die zijn losgemaakt van de grond, wordt overwogen dat het Faunafonds deze gedragslijn niet aannemelijk heeft kunnen maken, nu de besluitvorming in deze zaak daarvan geen blijk geeft. Uit het voorgaande volgt dat de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat het Faunafonds op grond van de geldende regelgeving niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in dit geval een tegemoetkoming in de geleden schade kon worden geweigerd.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 april 2011 gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 9 december 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het Faunafonds dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/6227;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het bestuur van het Faunafonds van 7 april 2011, zonder kenmerk;

V. herroept het besluit van 9 december 2010, kenmerk FF 10214.8.87525;

VI. bepaalt dat het bestuur van het Faunafonds aan [appellant] een tegemoetkoming van € 3.300,00 dient te verstrekken;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 45,20 (zegge: vijfenveertig euro en twintig cent);

IX. gelast dat het bestuur van het Faunafonds aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

434-721.