Uitspraak 201112953/1/V3


Volledige tekst

201112953/1/V3.
Datum uitspraak: 7 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 16 november 2011 in zaken nrs. 11/30587 en 11/31058 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, de vreemdeling ongewenst verklaard. Bij brief van 3 september 2011 heeft de minister de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten.

Bij besluit van 22 september 2011 heeft de minister het door de vreemdeling tegen voormelde brief van 3 september 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 16 november 2011 heeft de voorzieningenrechter het door de vreemdeling ingediende verzoek om een voorlopige voorziening hangende het door hem tegen het besluit tot ongewenstverklaring gemaakte bezwaar afgewezen en het door de vreemdeling tegen voormeld besluit van 22 september 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Desgevraagd heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

2. Ingevolge artikel 47, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb.

Voor zover de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2011 strekt tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, is sprake van een uitspraak als bedoeld in laatstgenoemde bepaling.

3. Voor zover het hoger beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het door de vreemdeling tegen het besluit tot ongewenstverklaring gemaakte bezwaar, is de Afdeling derhalve kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

4. Blijkens de aangevallen uitspraak heeft de gemachtigde van de vreemdeling op de zitting van 27 oktober 2011, waar onder meer het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 is behandeld, desgevraagd verklaard na de uitzetting van de vreemdeling op 30 september 2011 geen contact meer met de vreemdeling te hebben gehad. Bij brief van 29 november 2012 heeft de gemachtigde van de vreemdeling desgevraagd aan de Afdeling medegedeeld ook nadien geen contact met de vreemdeling meer te hebben gehad.

5. Nu de vreemdeling na zijn uitzetting uit Nederland geen contact heeft onderhouden met zijn gemachtigde, stelt hij kennelijk geen prijs meer op een inhoudelijke beoordeling van de door hem tegen het besluit van 22 september 2011 ingestelde rechtsmiddelen. Reeds hierom heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep.

6. In zoverre is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening hangende het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het besluit tot ongewenstverklaring;

II. verklaart het hoger beroep voor het overige niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Wijker-Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2013

562.