Uitspraak 201210352/1/R2


Volledige tekst

201210352/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Ammerzoden, gemeente Maasdriel,
2. [appellant sub 2], wonend te Ammerzoden, gemeente Maasdriel,

en

de raad van de gemeente Maasdriel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2011, Achterstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2013, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door ing. J.B.M. Lauwerijssen, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, en mr. M.R. Prins en H.M.T. van Dalen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, als partij gehoord.
Verder is ter zitting J.P.J.M. Raeijmeakers, werkzaam bij Wematech Milieu Adviseurs B.V., als deskundige verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in de mogelijkheid twee woningen te realiseren op een perceel ten westen van de Achterstraat te Ammerzoden.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen

3. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek naar geluidhinder ondeugdelijk is. In dit verband voeren zij aan dat de raad ten onrechte het bedrijf dat [appellant sub 2] uitoefent op het perceel [locatie 1] te Ammerzoden, een groothandel in bloemen, niet in dit onderzoek heeft meegenomen. [appellante sub 1] voert voorts aan dat rekening had moeten worden gehouden met de cumulatie van geluidhinder van zijn eigen bedrijf, tezamen met de hinder vanwege de bloemengroothandel.

3.1. De raad stelt dat met de geluidhinder ten gevolge van het bedrijf van [appellant sub 2] wel degelijk rekening is gehouden, maar hij heeft het bedrijf akoestisch niet relevant geacht. De reden daarvoor is dat aan de hindercontour van 30 meter uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt voldaan, zo voert de raad aan.

3.2. De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de invloed van industrielawaai op de voorziene twee woningen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek (industrielawaai), Nieuwbouwplan fase 1 Achterstraat Ammerzoden" van Amitec B.V. van 17 mei 2010 (hierna: het akoestisch rapport). In het akoestisch rapport staat dat voor de nieuwbouwwoningen uitsluitend [appellante sub 1] aan [locatie 2] en [belanghebbende B] aan [locatie 3] van belang zijn. De bloemengroothandel van [appellant sub 2] aan [locatie 1] is in het akoestisch rapport niet genoemd.

De bloemengroothandel is in de VNG-brochure aangemerkt als een categorie 2-bedrijf, waarvoor vanwege het hinderaspect geluid een richtafstand van 30 meter geldt. Voor zover hier van belang volgt uit de VNG-brochure dat de richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. In dit geval bedraagt de afstand tussen de bedrijfsbestemming ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2] en het bouwvlak van de voorziene zuidelijke woning ongeveer 15 meter. Ten aanzien van deze woning wordt aan de richtafstand van 30 meter uit de VNG-brochure derhalve niet voldaan. Voorts heeft de raad nagelaten op andere wijze rekenschap af te leggen waarom het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene zuidelijke woning aanvaardbaar zal zijn. Evenmin is gebleken dat de raad de cumulatie van geluid van de bedrijven van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] op de voorziene woningen heeft onderzocht.

De betogen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] slagen.

4. [appellante sub 1] exploiteert een aannemingsbedrijf aan [locatie 2] te Ammerzoden. Zij betoogt dat ten gevolge van vervoersbewegingen vanwege haar bedrijf, in de avond- en nachtperiode een te hoge geluidbelasting op de voorziene woningen zal ontstaan. In dit verband voert zij aan dat in het akoestisch rapport weliswaar wordt gesteld dat de aanwezige bestaande woningen reeds een beperking van de bedrijfsactiviteiten met zich brengen, maar volgens [appellante sub 1] is in de nieuwe situatie de voorziene noordelijke woning, die tegenover de uitrit van haar perceel ligt, maatgevend.

[appellante sub 1] betoogt voorts dat artikel 3, lid 3.2.2., onder f, van de planregels onjuist is geformuleerd. Niet de westelijke gevel, maar de oostelijke gevel van de noordelijke voorziene woning dient als dove gevel te worden uitgevoerd. Daarnaast beperkt dit artikel zich slechts tot de gevels van hoofdgebouwen, terwijl de voorwaarde ook dient te gelden voor aanbouwen.

4.1. De raad stelt dat de bestaande woningen nabij het perceel van [appellante sub 1] de beperkende factor zijn wat betreft de voertuigbewegingen in de avond- en nachtperiode. Omdat de nieuwe woningen met dove gevels zullen worden uitgevoerd, zullen de bestaande woningen volgens de raad voor de inrichting maatgevend blijven. Ten aanzien van de dove gevels heeft de raad zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in de regels abusievelijk staat dat voor het noordelijke bouwvlak de westelijke gevel - in plaats van de oostelijke gevel - als dove gevel moet worden uitgevoerd. Wat betreft het bezwaar ten aanzien van hoofdgebouw en aanbouwen, stelt de raad dat het niet de bedoeling is dat aan- en uitbouwen zijn uitgezonderd van de plicht deze uit te voeren met een dove gevel. De raad verzoekt de Afdeling het artikel in zoverre zelf voorziend aan te passen.

4.2. Het bedrijf van [appellante sub 1] valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover hier van belang, gelden met betrekking tot langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op de gevel van gevoelige gebouwen grenswaarden van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Met betrekking tot de maximale geluidniveaus op de gevel van gevoelige gebouwen gelden grenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.

4.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2., onder f, van de planregels geldt voor het bouwen van woningen (de aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitgezonderd) dat, ten einde een goed woon- en leefklimaat zeker te stellen in de gewenste woningen de woningen dienen te zijn voorzien van een dove gevel. Voor het zuidelijke bouwvlak geldt dat de noordelijke gevel van het hoofdgebouw en het noordelijk dakvlak van het hoofdgebouw worden uitgevoerd als dove gevel. Voor het noordelijke bouwvlak geldt dat zowel de noordelijke gevel van het hoofdgebouw, de westelijke gevel van het hoofdgebouw en het noordelijk dakvlak van het hoofdgebouw worden uitgevoerd als dove gevel.

4.4. Uit zowel de plantoelichting als het hiervoor in 2.2 genoemde akoestisch rapport volgt dat ten gevolge van het bedrijf van [appellante sub 1] de grenswaarden ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau’s in zowel de dag-, avond- en nachtperiode worden overschreden op de noordelijke woning. Onder meer in verband hiermee zijn in het plan regels gesteld ten aanzien van het uitvoeren van enkele gevels van de woningen als zogenoemde dove gevel. Zoals in de plantoelichting staat, en ter zitting door de raad is bevestigd, kan aldus aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden voldaan, aangezien een dove gevel geen gevel is als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Nu de raad echter, gelet op zijn standpunt in 3.1, in artikel 3, lid 3.2.2., onder f, van de planregels een andere formulering heeft opgenomen dan hij heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat deze onderdelen betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Mede gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich niet zonder meer in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante sub 1] door de voorziene woningen niet in de uitoefening van haar bedrijf zal worden beperkt. Nu immers de uitvoering met dove gevels op onjuiste wijze in de planregels is verankerd, en de raad voor die situatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestaande woningen de beperkende factor zijn, kan het bedrijf op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden verplicht haar bedrijfsactiviteiten zodanig te moeten aanpassen dat aan de grenswaarden wordt voldaan. Zoals in het akoestisch rapport staat, zouden deze aanpassingen eruit bestaan dat de totale bedrijfstijd en de bedrijfstijd van ventilatoren wordt ingeperkt, het openstaan van overheaddeuren wordt verkort en het aantal bewegingen met personenwagens wordt beperkt. Ter zitting is echter niet vast komen te staan of de uitgangspunten van het akoestisch rapport waren gebaseerd op een maximale bedrijfssituatie, zoals de raad betoogt. Daardoor is tevens onduidelijk of met het eventueel inperken van de in het rapport genoemde bedrijfsactiviteiten nog sprake zal zijn van een representatieve bedrijfssituatie.

Ten aanzien van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de twee woningen is in de plantoelichting opgenomen dat deze dienen te worden voorzien van dove gevels, om daarbinnen een goed woon- en leefklimaat zeker te kunnen stellen. Nu gelet op het hiervoor overwogene moet worden geconcludeerd dat aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet wordt voldaan, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende onderzocht op welke wijze ter plaatse van de nieuwe woningen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Dit betoog van [appellante sub 1] slaagt.

4.5. Omdat de plantoelichting en het akoestisch rapport niet overeenstemmen, valt niet vast te stellen op welke van de rekenpunten op de gevels overschrijdingen van de in het Activiteitenbesluit milieubeheer opgenomen grenswaarden plaatsvinden. Zo kan uit Tabel 6.2 in het akoestisch rapport worden afgeleid dat op noordgevel van de zuidelijke woning in de avondperiode een overschrijding plaatsvindt van de grenswaarde ten aanzien van het maximale geluidniveau. Daarnaast vindt volgens deze tabel op de noordelijke woning in zowel de avond- als nachtperiode een overschrijding plaatsvindt van de grenswaarde. In de plantoelichting wordt daarentegen geconcludeerd dat ten aanzien van het maximale geluidniveau bij de nieuwbouwwoningen - derhalve de beide woningen - de grenswaarden in zowel de dag-, avond-, als nachtperiode worden overschreden. Evenmin kan de conclusie in de plantoelichting dat overschrijdingen plaatsvinden met betrekking tot een viertal bestaande woningen, zowel wat betreft de grenswaarden ten aanzien van het maximale geluidniveau als ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, uit het akoestisch rapport worden afgeleid. Uit Tabel 6.1 en 6.2 van het akoestisch rapport volgt immers dat [appellante sub 1] de desbetreffende grenswaarden net niet overschrijdt. De stelling van de raad dat de bestaande woningen reeds een beperkende factor vormen voor de voertuigbewegingen in de avond- en nachtperiode valt daarmee naar het oordeel van de Afdeling niet te staven.

Gelet op deze onduidelijkheden ziet de Afdeling geen aanleiding tegemoet te komen aan het verzoek van de raad en [belanghebbende] om artikel 3, lid 3.2.2., onder f, van de planregels zelfvoorziend aan te passen.

Conclusie

5. In hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Gelet op het vorenstaande komt aan hun betogen voor het overige geen bespreking toe.

6. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] te worden veroordeeld.

Ten aanzien van het verzoek van [appellante sub 1] om vergoeding van de kosten voor een deskundigenrapport wordt overwogen dat de kosten voor de memo van Wematech Milieu Adviseurs B.V. van 14 december 2011 niet ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Deze memo is niet opgesteld in verband met de behandeling van zijn beroep, maar reeds ten behoeve van de door hem ingediende zienswijze.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 6 september 2012, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ammerzoden herziening 2011, Achterstraat";

III. draagt de raad van de gemeente Maasdriel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Maasdriel in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot vergoeding:

- ten aanzien van [appellante sub 1] een bedrag van € 988,80 (zegge: negenhonderdachtentachtig euro en tachtig cent), waarvan € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 2] een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Maasdriel het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- ten aanzien van [appellante sub 1] ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdentien euro);

- ten aanzien van [appellant sub 2] ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro).

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

612.