Uitspraak 201208108/1/A1


Volledige tekst

201208108/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hoogeloon, gemeente Bladel,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juli 2012 in zaak nr. 12/425 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bladel.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 4.000,00 per dag tot een maximum van € 40.000,00 gelast om de bouw op het perceel [locatie 1], tegenover [locatie 2], te Hoogeloon direct te beëindigen en beëindigd te houden. Voorts heeft het [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 per week tot een maximum van € 20.000,00 gelast binnen zes weken de nieuw gerealiseerde bouw te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door P.A.M. Stappaerts, werkzaam bij het college, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat [appellant] op het perceel bouwwerkzaamheden heeft verricht zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden.

Op 22 juli 2011 heeft het college [appellant] wegens deze overtreding reeds een mondelinge bouwstop opgelegd. Tegen dat besluit, dat het college bij brief van 25 juli 2011 op schrift heeft gesteld, is [appellant] niet opgekomen.

2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In gevallen waarin het bestuursorgaan in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, dient het zich echter in beginsel aan dit beleid te houden.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van het gemeentelijke handhavingsbeleid eerst een bestuurlijke waarschuwing had moeten sturen. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat de omstandigheden direct ingrijpen rechtvaardigden, nu hij direct na de schriftelijke bevestiging van de op 22 juli 2011 opgelegde mondelinge bouwstop de bouwwerkzaamheden heeft gestaakt.

3.1. In het Beleidsplan Handhavingsaanpak gemeente Bladel "Met recht handhaven ofwel ieder het zijne", door het college vastgesteld op 22 februari 2005, (hierna: het Beleidsplan) dat gold ten tijde van belang, wordt onderscheid gemaakt tussen ernstige en niet ernstige gevallen. Bij de bepaling van de ernst van de overtreding wordt volgens het Beleidsplan uitgegaan van het effect dat de overtreding heeft op de omgeving en het leefmilieu (gevaar, schade en hinder) aan de hand van de in het Beleidsplan genoemde factoren. Het Beleidsplan schrijft voor dat de overtreder bij gevallen niet ouder dan 5 jaar, die niet ernstig zijn, voordat een dwangsom wordt opgelegd eerst een vooraankondiging van de dwangsom ontvangt, terwijl bij ernstige gevallen, als de aard en omvang van de overtreding zodanig is dat direct ingrijpen noodzakelijk is, een last onder bestuursdwang wordt opgelegd en een vooraankondiging achterwege blijft.

3.2. De rechtbank heeft ten aanzien van de last ter zake van het verwijderen en verwijderd houden van de gerealiseerde bouw overwogen dat het door het college ingenomen standpunt, dat de begane overtreding zodanig was dat direct ingrijpen noodzakelijk was, zodat een vooraankondiging achterwege kon blijven, niet kennelijk onredelijk is. Uit het besluit van 26 juli 2011, zoals gehandhaafd bij besluit van 13 december 2011, blijkt echter niet waarom de reeds gerealiseerde bouw zulke veiligheidsrisico’s met zich bracht dat een vooraankondiging achterwege mocht blijven. Evenmin blijkt daaruit waarom het bouwen zonder bouwvergunning zodanige risico’s met zich bracht. In hoger beroep heeft het college zijn standpunt dat zich veiligheidsrisico’s voordeden niet nader toegelicht. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat het college op 22 juli 2011 al heeft besloten spoedeisende bestuursdwang toe te passen in de vorm van een bouwstop, heeft de rechtbank niet onderkend dat het college overeenkomstig het Beleidsplan aan [appellant] voorafgaand aan het besluit van 26 juli 2011 een vooraankondiging had moeten verzenden.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De overige hogerberoepsgronden behoeven geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 december 2011 van het college van Bladel alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met het Beleidsplan. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het besluit van het college van 26 juli 2011 te herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college zal op na te melden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep zijn opgekomen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juli 2012 in zaak nr. 12/425;

III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 13 december 2011, kenmerk 11u.1186, ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt dat besluit;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 26 juli 2011, kenmerk 11u.07036;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 950,16 (zegge: negenhonderdvijftig euro en zestien cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.983,76 (zegge: negentienhonderddrieëntachtig euro en zesenzeventig cent), waarvan € 1.888,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bladel aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 384,00 (zegge: driehonderdvierentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

407-757.