Uitspraak 201209805/1/A4


Volledige tekst

201209805/1/A4.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], wonend te Waspik, gemeente Waalwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Waspik, gemeente Waalwijk,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Waspik, gemeente Waalwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2012 heeft het college ingestemd met het door de gemeente Waalwijk ingediende verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming opgemaakt van de bodemsanering op de locatie Binnenbijster te Waspik.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.T.C.E. van Rens en ing. G.L.J. van Meurs, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2. [appellant sub 2] heeft zijn zienswijze over het ontwerp van het bestreden besluit buiten de daarvoor gestelde termijn naar voren gebracht. Het college heeft dit niet verschoonbaar geacht.

3. Ter zitting heeft [appellant sub 2] desgevraagd te kennen gegeven dat hij zijn zienswijze te laat heeft ingediend, omdat hij op dat moment in een scheiding lag en het daarnaast druk had met zijn eigen zaak. Deze omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding. Nu [appellant sub 2] niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb is zijn beroep niet-ontvankelijk.

Wettelijk kader

4. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming voert degene die de bodem saneert die sanering zodanig uit dat:

a. de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt;

b. het risico van verspreiding van verontreinigde stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt;

c. de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem als bedoeld in artikel 39d zoveel mogelijk wordt beperkt.

Ingevolge artikel 39c, eerste lid, doet degene die de bodem saneert, na de uitvoering van de sanering, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk verslag aan gedeputeerde staten.

Ingevolge het tweede lid behoeft het verslag de instemming van gedeputeerde staten, die slechts met het verslag instemmen indien gesaneerd is overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 38.

Instemming met het saneringsverslag

5. In opdracht van de gemeente Waalwijk en onder directievoering en milieukundige begeleiding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Geofox-Lexmond B.V. is in de periode van 27 september tot en met 26 oktober 2010 een bodemsanering uitgevoerd op het terrein van de voormalige stortlocatie Binnenbijster aan de Leeuwerik te Waspik. De aanleiding tot de uitvoering van de sanering was de bodemverontreiniging ter plaatse van acht percelen aan die weg.

6. Het besluit van 10 september 2012 behelst de instemming met het door de gemeente Waalwijk bij het college op 2 mei 2012 ingediende verslag "Saneringsverslag NB086700183 Binnenbijster te Waspik, Gemeente Waalwijk" van Geofox-Lexmond van november 2011. Daarin is vermeld dat uit analyses van grondmonsters uit de ontgravingswaarden blijkt dat er op enkele percelen, waaronder die van [appellant sub 1] en [appellant sub 3], nog verontreinigingen boven de interventiewaarde uit de Circulaire Bodemsanering aanwezig zijn. Daar waar restverontreinigingen boven de interventiewaarde in de grond aanwezig zijn, gelden blijkens het besluit van 10 september 2012 gebruiksbeperkingen. Voorts zijn die percelen ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet bodembescherming gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) bij het kadaster aangetekend. Ingevolge die artikelen wordt een restverontreiniging die in de grond achterblijft bij het kadaster aangetekend wanneer de verontreiniging de interventiewaarde uit de Circulaire bodemsanering overschrijdt.

Beroep van [appellant sub 1]

7. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte heeft ingestemd met het saneringsverslag. [appellant sub 1] twijfelt eraan of er op zijn perceel nog een restverontreiniging aanwezig is. In dit verband wijst hij er op dat hij zijn schutting heeft verwijderd en dat de grond tot voorbij zijn perceelsgrens recht naar beneden is afgegraven. Ook stelt hij dat hij bij de sanering zijn riolering heeft vervangen en dat daar geen restmateriaal is achter gebleven. Voorts voert hij aan dat, indien ervan uit moet worden gegaan dat er nog een restverontreiniging op zijn perceel aanwezig is, het college ten onrechte stelt dat niet alle verontreinigde grond verwijderd kan worden. Volgens [appellant sub 1] is het mogelijk de grond onder zijn garage en tegen de perceelsgrens met de woning op het perceel Leeuwerik 39 over de gehele lengte en een hoek achter zijn woning bij de uitbouw van de keuken te ontgraven. Het bestaan van een restverontreiniging betekent een waardevermindering van zijn woning, aldus [appellant sub 1]. Hij stelt tevens dat het college onvoldoende gecommuniceerd heeft dat niet alle verontreinigde grond zou worden verwijderd. Indien het dit wel had gedaan, had [appellant sub 1] niet ingestemd met de sanering van zijn perceel.

7.1. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010 in zaak nr. 200804828/1/M2 volgt uit artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming dat het college slechts instemming aan het saneringsverslag kan onthouden als niet kan worden voldaan aan het bij of krachtens artikel 38 gestelde.

7.2. Het college stelt dat de werkzaamheden van de sanering zijn uitgevoerd door een daarvoor gecertificeerde aannemer, dat daarbij een gecertificeerde milieukundige begeleider aanwezig was, dat de analyses zijn uitgevoerd door een gecertificeerd laboratorium en dat het geen aanleiding ziet te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verkregen gegevens en niet in te stemmen met het saneringsverslag. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen grond om dit standpunt niet te volgen. In het saneringsverslag is vermeld dat uit de analyses van grondmonsters uit de ontgravingswanden op het perceel van [appellant sub 1] blijkt dat er nog verontreinigingen boven de interventiewaarde aanwezig zijn in de talud naar het hek, onder de garage en onder het woonhuis. Derhalve kan hij niet worden gevolgd in zijn twijfels of nog een restverontreiniging aanwezig is op zijn perceel. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het technisch niet mogelijk is alle verontreinigde grond te verwijderen, geldt dat dit in het licht van artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming niet relevant is. Het college heeft in dit verband toegelicht dat een functionele sanering is uitgevoerd en de restverontreinigingen geen directe risico’s voor de volksgezondheid vormen. Daarmee wordt voldaan aan de doelstelling zoals bepaald in artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming en kon het college, gelet op het bepaalde in artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming de instemming niet onthouden. De omstandigheid dat, naar gesteld, de woning van [appellant sub 1] in waarde zal dalen is, gelet op het bepaalde in die artikelen evenmin van belang.

Wat betreft de stelling van [appellant sub 1] dat de communicatie over de sanering en de mogelijke gevolgen daarvan onzorgvuldig is geweest, stelt het college terecht dat de gemeente Waalwijk de sanering heeft uitgevoerd en verantwoordelijk is voor de communicatie daarover en dat het college als bevoegd gezag slechts beoordeelt of de sanering is uitgevoerd overeenkomstig artikel 38, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

De beroepsgrond faalt.

Beroep van [appellant sub 3]

8. [appellant sub 3] kan zich evenmin verenigen met de instemming van het college met het saneringsverslag. Hij stelt dat het college het besluit van 20 juni 2011, waarbij het college heeft ingestemd met een eerder door de gemeente Waalwijk ingediend saneringsverslag over dezelfde sanering, niet kon herroepen en, zonder dat hij bezwaar had gemaakt tegen dat besluit, vervangen door het thans bestreden besluit. Hij stelt daardoor in een nadeliger positie te zijn geraakt, omdat zijn perceel alsnog kadastraal is ingeschreven ingevolge de Wkpb. Volgens hem had het college ook moeten afzien van die inschrijving. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat de procedure bij de gemeente Waalwijk onzorgvuldig is verlopen.

8.1. [appellant sub 3] voert ten onrechte aan dat het college niet alsnog het bestreden besluit heeft mogen nemen, nadat het besluit van 20 juni 2011 reeds was genomen. Het college heeft ingevolge artikel 7:11 van de Awb de bevoegdheid om besluiten te herroepen naar aanleiding van ingediende bezwaren. Het college heeft toegelicht dat naar aanleiding van tegen het besluit van 20 juni 2011 gemaakte bezwaren is gebleken dat in dat besluit en het daaraan ten grondslag liggende saneringsverslag abusievelijk enkele percelen niet waren meegenomen. Hierin heeft het college grond gezien het besluit van 20 juni 2011 te herroepen. Vervolgens heeft de gemeente Waalwijk een nieuw saneringsverslag ingediend met daarin wel alle van belang zijnde percelen. Op basis daarvan heeft het college het bestreden besluit genomen. Dat zowel het bestreden besluit als het door het college herroepen besluit van 20 juni 2011 zien op dezelfde sanering, biedt geen grond voor het oordeel dat in strijd met enige rechtsregel is gehandeld.

De beroepsgrond van [appellant sub 3] dat het college had moeten afzien van kadastrale inschrijving van het bestreden besluit ingevolge de Wkpb heeft geen betrekking op de eisen die worden gesteld aan de instemming met een saneringsverslag, zoals neergelegd in artikel 38, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 39c, tweede lid, van de Wet bodembescherming en faalt reeds om die reden. Voorts verplicht artikel 55, eerste lid, van de Wet bodembescherming gelezen in samenhang met artikel 1 van Wkpb tot kadastrale aantekening indien een restverontreiniging in de grond achterblijft die de interventiewaarde uit de Circulaire bodemsanering overschrijdt.

Voor zover het beroep van [appellant sub 3] zich richt op de wijze waarop de procedure is verlopen bij de gemeente Waalwijk, overweegt de Afdeling dat thans alleen de rechtmatigheid van de instemming van het college met het saneringsverslag voorligt.

De beroepsgrond faalt.

Slotoverwegingen

9. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

552.