Uitspraak 201207448/1/A4


Volledige tekst

201207448/1/A4.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Espel, gemeente Noordoostpolder,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om over te gaan tot handhaving en actualisatie van de geluidvoorschriften, verbonden aan de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: milieuvergunning) voor een windturbinepark aan de Westermeerdijk te Noordoostpolder, afgewezen.

Bij brief van 21 december 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

Bij brief van 8 juni 2012 heeft het college het herhaalde verzoek van [appellant] om over te gaan tot actualisatie van de geluidvoorschriften afgewezen.

Tegen deze brief heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door ing. G.A. Dekker-van Ooijen en A.J. Greven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), maar tegen de brief van 8 juni 2012. Volgens het college is deze brief geen besluit in vorenbedoelde zin. Daartoe stelt het dat de brief slechts informerend was bedoeld, nu [appellant] er reeds van op de hoogte was dat het college niet tot actualisatie van de geluidvoorschriften zou overgaan.

1.1. Bij de brief van 21 december 2010 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 5 januari 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard wat betreft de afwijzing van zijn verzoek om handhaving van de geluidvoorschriften en gegrond verklaard wat betreft de afwijzing van zijn verzoek om actualisatie van de geluidvoorschriften. Het college stelt in die brief te zullen overgaan tot actualisatie van de geluidvoorschriften, tenzij de inwerkingtreding van het Besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines; Stb. 2010, 749) daarin op korte termijn met algemene regels voorziet. Het college is niet overgegaan tot herroeping van het besluit van 5 januari 2010.

1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 februari 2013, in zaak nr. 201103523/1/A3), volgt uit artikel 7:11 van de Awb dat, wanneer het ingediende bezwaar gegrond wordt geacht, het primaire besluit dient te worden herroepen en, indien nodig, duidelijkheid dient te worden geboden over het besluit dat voor het primaire besluit in de plaats komt. De enkele gegrondverklaring van een bezwaar, zonder dat het primaire besluit wordt herroepen of daarvoor een nieuw besluit in de plaats wordt gesteld, kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Herroeping vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het primaire besluit.

1.3. Bij de brief van 21 december 2010 heeft het college het besluit van 5 januari 2010 niet herroepen, zodat deze brief in zoverre geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Eerst bij de brief van 8 juni 2012 wordt het verzoek van [appellant] tot actualisatie van de geluidvoorschriften definitief afgewezen. Deze brief is op rechtsgevolg gericht en derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Gelet op de onverbrekelijke samenhang tussen deze brief en de brief van 21 december 2010, vormen deze samen een beslissing op het bezwaar van [appellant] van 3 februari 2010 waartegen dit beroep zich richt.

2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1. Het beroepschrift van [appellant] is blijkens een barcodesticker van aangetekende verzending via PostNL op de envelop op 26 juli 2012 en derhalve buiten de termijn ter post bezorgd.

[appellant] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de Afdeling ondanks deze termijnoverschrijding het beroep alsnog inhoudelijk dient te behandelen, nu uit artikel 8:41a van de Awb volgt dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. Daargelaten dat uit het bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht behorende overgangsrecht volgt dat dit artikel op dit geding niet van toepassing is, biedt het artikel geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest tijdig beroep in te stellen. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar.

3. Het beroep is niet-ontvankelijk.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.

w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

457-784.