Uitspraak 201209695/1/T1/A1


Volledige tekst

201209695/1/T1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 augustus 2012 in zaak nr. 11/2478 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Vught.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2005 heeft het college aan [rechtsvoorganger] van [appellant], bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel op het perceel [locatie] te Vught.

Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college het door de stichting Stichting Vughts Landschap (hierna: de Stichting) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 28 juli 2005 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij uitspraak van 28 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2013, waar het college, vertegenwoordigd door C.C.P. van Steen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar de Stichting, vertegenwoordigd door drs. W.J.R.J. Punte, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een hotel aan de recreatieplas de IJzeren Man in Vught. De entree van het bouwplan is voorzien aan het verlengde van de Loonsebaan.

3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De IJzeren Man" rust op het perceel de bestemming "Horeca".

Ingevolge 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn op of in de als "Horeca" bestemde gronden uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6,6 m en de nokhoogte niet meer dan 11 m mag bedragen.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, wordt bij de toepassing van deze voorschriften de hoogte/nokhoogte van gebouwen als volgt gemeten: van het hoogste punt der gebouwen tot aan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar die gebouwen voornamelijk toegankelijk zijn, dan wel tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien de eerstgenoemde hoogte meer dan 0,2 m boven of onder laatstgenoemde hoogte gelegen is.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan voldoet aan de voorgeschreven hoogte als bepaald in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften.

4.1. Vast staat dat het bouwwerk uitsluitend toegankelijk zal worden vanaf het verlengde van de Loonsebaan, die thans een dichtgegroeid zandpad is. De vergunning voor het aanleggen van deze toegangsweg is nog niet aangevraagd. Het college heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de hoogte van het bouwwerk in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college bouwvergunning slechts mag en moet weigeren wanneer zich een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang. Door zich op het standpunt te stellen, dat het niet kan bepalen of het bouwplan voldoet aan de in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften toegestane hoogte, heeft het college ten onrechte niet vastgesteld of het bouwplan in zoverre in overeenstemming, dan wel in strijd is met het bestemmingsplan, en derhalve of in zoverre bouwvergunning moet worden geweigerd. Een meetvoorschrift als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften kan er op zichzelf niet toe leiden dat de hoogte van een bouwwerk niet kan worden vastgesteld. Het college dient daaraan nadere invulling te geven zodat het in het concrete geval kan worden toegepast. Hierbij zou het college de hoogte van de kruin van het verlengde van de Loonsebaan of de beoogde hoogte van de kruin van die weg na verharding kunnen betrekken, dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein, waarbij het voorts zijn beoordeling dient te motiveren.

5. De conclusie is dat het besluit van 14 juni 2011 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het besluit van 14 juni 2011 te herstellen. Daartoe dient het college binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de hand van de in artikel 44 van de Woningwet neergelegde weigeringsgronden de bouwvergunning te weigeren, dan wel te verlenen, al dan niet met toepassing van vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Voor zover het college, indien noodzakelijk, vrijstelling wenst te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de WRO, hoeft het daarbij geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Vught op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen onder 4.1 en 5 is overwogen het besluit van 14 juni 2011 alsnog toereikend te motiveren en dat besluit te herstellen, dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen waarbij dat besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt dient te worden;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel ander besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013

357-672.