Uitspraak 201207898/1/A1


Volledige tekst

201207898/1/A1.
Datum uitspraak: 29 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appelante], wonend te [woonplaats], gemeente Het Bildt,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/1810 in het geding tussen:

[appelante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college [appelante] onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen zes weken na verzending van dat besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 6 juni 2011 heeft het college het door [appelante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot 1 maart 2012.

Bij uitspraak van 5 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appelante] tegen het besluit van 6 juni 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appelante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appelante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2013, waar [appelante], bijgestaan door mr. P. van Bommel, advocaat te Franeker, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.P. van der Roest, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Aan het handhavingsbesluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het gebruik van het perceel voor het houden en fokken van acht honden in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oudebildtzijl" (hierna: het bestemmingsplan) .

2. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Wonen-I". Ingevolge artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen.

3. Niet in geschil is dat [appelante] ten tijde van belang op het perceel acht honden van het ras Welsh Corgi hield. Daartoe waren in de woning van [appelante] vijf hondenbenches aanwezig. Voorts waren in de schuur zes hondenhokken aanwezig en is in een deel van de tuin een hondenren met daarin een hondenhok opgericht.

4. [appelante] betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Daartoe voert zij aan dat ten onrechte is overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van het door haar van het perceel gemaakt gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De aangebrachte inpandige voorzieningen juist zijn bedoeld om een onwenselijke ruimtelijke uitstraling te voorkomen en de honden veroorzaken geen geluids- of stankoverlast, aldus [appelante]. Zij voert voorts aan dat de woning zich in een dunbevolkt gebied bevindt en dat zij bereid is de buitenkennel te verwijderen. Bovendien wordt met de honden niet gefokt, aldus [appelante].

4.1. De vraag of het door [appelante] van het perceel gemaakte gebruik ten behoeve van het houden van acht honden in strijd is met de bestemming "Wonen-I", dient te worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze planologisch gezien niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel.

Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van de door [appelante] gehouden honden niet leidt tot strijd met de op het perceel rustende woonbestemming. [appelante] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat met de honden niet wordt gefokt. Het college is daar in het besluit 6 juni 2011 ten onrechte van uitgegaan. Dat in de woning en schuur benches en hondenhokken aanwezig zijn en dat in een deel van de tuin een hondenren met een hondenhok is opgericht waarin de honden overdag verblijven, geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat het hobbymatig houden van acht honden zich niet verhoudt met de woonbestemming. Nu [appelante] niet in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften heeft gehandeld, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat college bevoegd was handhavend op te treden.

Het betoog slaagt.

5. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.1, behoeven de overige door [appelante] aangevoerde hoger-beroepsgronden geen bespreking.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 juni 2011 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

7. Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft het college het verzoek van [appelante] om opschorting van de begunstigingstermijn afgewezen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals die luidde ten tijde van belang, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

8. Gelet op het vorenstaande is het procesbelang van [appelante] bij een oordeel over het besluit tot verlenging van de begunstigingstermijn ontvallen. Derhalve is het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk.

9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 juli 2012 in zaak nr. 11/1810;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt van 6 juni 2011, kenmerk HHB;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt van 9 augustus 2012, kenmerk 585, niet-ontvankelijk;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt tot vergoeding van bij [appelante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt aan [appelante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013

270-724.