Uitspraak 201208317/1/A2


Volledige tekst

201208317/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 juni 2012 in zaak nr. 12/590 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2011 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] over het jaar 2008 vastgesteld op € 188,00 en een bedrag van € 2.077,00 aan teveel betaalde voorschotten over 2008 teruggevorderd.

Bij besluit van 2 mei 2012 heeft de raad opnieuw over het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar besloten en dit ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 28 juni 2012, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 11 juli 2012, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 april 2013.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is daarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.

Ingevolge het derde lid wordt in afwijking van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Awir in de Wht en de daarop berustende bepalingen de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner uitsluitend als partner aangemerkt indien deze in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA) op het adres van de huurder staat ingeschreven.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Awir, zoals deze wet gold ten tijde van belang, wordt in deze wet, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder partner verstaan, de persoon bedoeld in artikel 3.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, is de partner van de belanghebbende de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.

Ingevolge het tweede lid, wordt degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden op het zelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.

Ingevolge artikel 54 wordt omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid of strijdigheid, een aantekening geplaatst bij de desbetreffende gegevens.

Ingevolge artikel 83, aanhef en onder e, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven te plaatsen, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

2. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 2 mei 2012 ten grondslag gelegd dat rekening moet worden gehouden met het inkomen van de echtgenote van [appellant], [echtgenote], omdat zij tot 28 november 2008 in de GBA stond ingeschreven op het woonadres van [appellant] en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens in de GBA onjuist zijn.

3. [appellant] betoogt, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn stelling dat de feitelijke woonsituatie van [echtgenote] afweek van de inschrijving in de GBA, niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd. Hij stelt, onder overlegging van stukken die betrekking hebben op zijn echtscheidingsprocedure, dat hij in 2008 al duurzaam gescheiden leefde van [echtgenote] en dat zij de echtelijke woning toen reeds had verlaten en elders is gaan wonen. Zij bleef op zijn woonadres ingeschreven staan omdat zij zich op het nieuwe adres niet mocht inschrijven in de GBA, aldus [appellant].

4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft daarbij verder overwogen dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

Hieruit volgt - en daarmee volgt de Afdeling tevens haar uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201103566/1/H2 - voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van [echtgenote] op het woonadres van [appellant] mag uitgaan en haar daarom voor de huurtoeslag als partner mag aanmerken, zolang bij die inschrijving geen aantekening van onjuistheid is geplaatst als bedoeld in artikel 54 van de Wet GBA. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening dient [appellant] zich tot het college van burgemeester en wethouders van Almere, als beheerder van de desbetreffende GBA, te wenden en daarover een beslissing te vragen. In die procedure kunnen de overgelegde stukken uit de echtscheidingsprocedure en objectieve gegevens die de stellingen van [appellant] ondersteunen, een rol spelen.

In de onderhavige procedure kan de rechter aan een beoordeling van die bewijsmiddelen - of van de door de Belastingdienst daaraan gegeven waardering - niet toekomen.

De omstandigheid dat een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van het ene bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst, zich tot een ander bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet wenden om tot een oplossing van zijn geschil te komen, is de consequentie van het werken met een basisadministratie waarbij uitsluitend de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013

362-615.