Uitspraak 201209287/1/R1


Volledige tekst

201209287/1/R1.
Datum uitspraak: 22 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Castella Vastgoed B.V., gevestigd te Borne,
2. de vereniging Vereniging Woonmilieu Epse (hierna: de VWE), gevestigd te Epse, gemeente Lochem,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A1, 1e partiële herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de VWE en Castella Vastgoed B.V. beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Castella Vastgoed B.V. heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2013, waar de VWE, vertegenwoordigd door [bestuurders], beiden bestuurder van de VWE, en [gemachtigde], Castella Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. N.A. van Renssen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door W. Berkers, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1. Het bestemmingsplan voorziet in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A1". Het Bedrijvenpark A1 is voorzien ten zuiden van de Rijksweg A1, tussen de afritten Deventer/Zutphen en Deventer-Oost. Het bestemmingsplan ziet op het oostelijke gedeelte van het Bedrijvenpark A1.

Ontvankelijkheid

Castella Vastgoed B.V.

2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1. Castella Vastgoed B.V. kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan voor zover daarin is voorzien in de mogelijkheid om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7, van de planregels en ter plaatse van de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - facilitaire voorzieningen" binnen het plangebied twee hotels te vestigen.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2011 in zaak nr. 201005423/1/R3) is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit inhoudelijk mag spelen. Teneinde als concurrent te kunnen worden aangemerkt bij de twee in het plan voorziene hotels, dient Castella Vastgoed B.V. activiteiten te ontplooien binnen hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied. Castella Vastgoed B.V. heeft aangevoerd dat zij voornemens is op de buiten het plangebied gelegen percelen Deventerweg 48 en 50 te Lochem een hotel op te richten binnen hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de twee in het plangebied voorziene hotels.

Niet in geschil is dat Castella Vastgoed B.V. eigenaar is van de percelen Deventerweg 48 en 50 in de gemeente Lochem. De percelen Deventerweg 48 en 50 liggen op ongeveer 1,3 km afstand van de gronden waar in het bestemmingsplan is voorzien in de mogelijkheid van hotels. Zowel de percelen Deventerweg 48 en 50, als de voorziene hotels in het plangebied, zijn gelegen in de nabijheid van de Rijksweg A1.

Gezien het op de percelen Deventerweg 48 en 50 vigerende planologische regime kan echter met de bestemming "Horeca", zoals ter zitting is komen vast te staan, op de percelen Deventerweg 48 en 50 vooralsnog geen hotel worden geëxploiteerd binnen hetzelfde marktsegment als de hotels waarin het thans voorliggende bestemmingsplan voorziet.

2.3. De Afdeling overweegt dat slechts het voornemen om mogelijk in de toekomst binnen hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied een project uit te voeren onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een voldoende objectief bepaalbaar en actueel belang dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Castella Vastgoed B.V. heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat haar plannen ten tijde van de afloop van de beroepstermijn voldoende concreet waren om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang aan te nemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de door Castella Vastgoed B.V. ingebrachte ontwerpbouwschetsen dateren van na afloop van de beroepstermijn. Voorts acht de Afdeling van belang dat de realisering van een hotel door Castella Vastgoed B.V. binnen hetzelfde marktsegment als de voorziene hotels in het plangebied, ten tijde van het einde van de beroepstermijn, en overigens ten tijde van de zitting nog steeds, afhankelijk is van nadere besluitvorming van het gemeentebestuur van Lochem, waaronder een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lochem Buitengebied".

2.4. De conclusie is dat Castella Vastgoed B.V. geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het beroep van Castella Vastgoed B.V. is niet-ontvankelijk.

Het beroep van de VWE

3. De VWE richt zich tegen de vaststelling van het bestemmingsplan voor zover daarbij wordt voorzien in bedrijventerrein. De VWE betoogt dat in Deventer geen behoefte bestaat aan extra bedrijventerrein. Zij verwijst in dit verband naar het rapport "Bedrijvenpark A1, nut en noodzaak nader onderzocht" van 31 augustus 2012 (hierna: het rapport Olden Advies) dat in opdracht van de VWE is opgesteld door Olden Advies en is toegespitst op de situatie binnen de gemeente Deventer. De VWE betoogt dat uit het rapport Olden Advies volgt dat de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende berekeningen naar de behoefte aan nieuw bedrijventerrein ondeugdelijk zijn en niet gebaseerd zijn op nieuwe cijfers. De uitgiftesnelheid van gronden ligt volgens haar, vanwege de economische recessie, veel lager dan gemiddeld 6,1 ha per jaar zoals met het bestemmingsplan wordt verondersteld. De VWE betoogt voorts dat de komende tien jaar meer vraag zal zijn naar vervanging van bedrijventerreinen dan naar nieuwe bedrijventerreinen. De realisering van het Bedrijvenpark A1 zal dan ook leiden tot veroudering van bestaande bedrijventerreinen, door de verhuizing van bedrijven naar het nieuwe Bedrijventerrein A1, aldus de VWE.

3.1. De raad betoogt dat de jaarlijkse behoefte aan extra bedrijventerrein gedurende de periode 2009-2020 ligt tussen 2 en 11 ha per jaar, met een gemiddelde van 6,1 ha per jaar, aldus de raad. Het rapport Olden Advies toont volgens de raad niet aan dat de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende ramingen onjuist dan wel onvolledig zijn.

3.2. Het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A1" voorzag wat betreft de oostkant van het Bedrijvenpark A1 reeds in 25,4 ha netto nieuw bedrijventerrein, waarvan 3,4 ha bedrijventerrein mogelijk was na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid binnen de als "Kantoor" bestemde gronden. Met de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2012, in zaak nr. 201000661/1/R3 is het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A1", met uitzondering van de als "Kantoor" bestemde gronden, in rechte onaantastbaar geworden. Met het thans voorliggende bestemmingsplan is het planologische regime voor de gehele oostkant van het Bedrijvenpark A1 herzien, met dien verstande dat nu wordt voorzien in 32 ha netto nieuw bedrijventerrein, waarvan 2,3 ha met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kan worden gebruikt voor kantoordoeleinden. Het thans voorliggende bestemmingsplan voorziet daarmee wat betreft de oostkant in ongeveer 6,6 ha extra bedrijventerrein ten opzichte van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark A1".

3.3. In de plantoelichting staat dat in het kader van de Bedrijventerreinvisie 2011 de behoefte aan nieuw bedrijventerrein in Deventer opnieuw is beoordeeld door het adviesbureau STEC Groep B.V. Bij deze beoordeling is de behoefte aan nieuw bedrijventerrein in Deventer voor de periode 2009-2020 vastgesteld op 73 ha netto. Uit de plantoelichting volgt dat gedurende deze periode de jaarlijkse behoefte aan extra bedrijventerrein zal schommelen tussen 2 en 11 ha en dat wordt uitgegaan van een gemiddelde gronduitgifte van 6,1 ha per jaar. Volgens de plantoelichting is bij de beoordeling van de behoefte aan extra bedrijventerrein in Deventer rekening gehouden met extra vraag in economisch goede jaren en minder vraag in economisch slechtere jaren.

3.4. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor de bepaling van de omvang van de behoefte aan nieuw bedrijventerrein in Deventer door STEC Groep B.V. de gemiddelde uitkomst is genomen van verschillende behoefteramingen. Daarbij is onder meer de Bedrijfslocatiemonitor (Blm) toegepast waarbij voor de bepaling van de te verwachten ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen is uitgegaan van het Transatlantic Market-Scenario (het TM-scenario). De verschillende behoefteramingen, die naar hun aard schattingen zijn, zijn opgesteld aan de hand van verschillende economische scenario's. De raad heeft in dit verband ter zitting te kennen gegeven dat hij, vanwege de huidige economisch onzekere tijden, rekening heeft gehouden met verschillende economische scenario's en niet alleen van aanhoudend lage economische groei. Derhalve is getracht een behoefteraming te maken waarin zowel economisch gunstige als ongunstige scenario’s zijn verdisconteerd. De Afdeling acht dit niet onjuist.

De Afdeling overweegt verder dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan mogelijk kan leiden tot versnelde veroudering van bestaande bedrijventerreinen in Deventer, niet reeds met zich brengt dat geen behoefte bestaat aan het voorziene bedrijventerrein, nu het plan voorziet in bedrijventerrein dat zich vanwege haar zichtlocatie aan de Rijksweg A1 onderscheidt van andere bedrijventerreinen in Deventer. Bovendien is in de behoefteraming rekening gehouden met de vervangingsvraag. De VWE heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de behoefteraming van de Bedrijventerreinvisie 2011 in zoverre is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat reeds nieuwe bedrijven, die thans niet in Deventer gevestigd zijn, concrete belangstelling hebben getoond om zich op het Bedrijvenpark A1 te vestigen. Verder heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat de gegevens die aan de behoeftebeoordeling van STEC Groep B.V. ten grondslag liggen in 2011 zijn geactualiseerd. Hetgeen is aangevoerd geeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De Afdeling acht de behoefteraming uit de Bedrijventerreinvisie 2011 daarnaast voldoende toegespitst op de situatie in Deventer.

Hetgeen de VWE heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat aan de door de raad gehanteerde behoefteraming voor bedrijventerreinen in Deventer die in het kader van de Bedrijventerreinvisie 2011 is opgesteld, zodanige gebreken of onjuistheden kleven dat hij zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening in het kader van voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2012 een deskundigenbericht heeft uitgebracht waarbij de behoefte aan bedrijventerreinen is beoordeeld en waarbij is geconcludeerd dat de behoefteramingen in de Bedrijventerreinvisie 2011 overeenkomen met de totale vraag naar nieuwe bedrijventerreinen in de periode 2009 - 2020. In het deskundigenbericht is ook bevestigd dat nagenoeg alle bedrijventerreinen in de gemeente Deventer zijn uitgegeven en dat de verwachte ruimtewinst door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen maximaal 2 ha bedraagt.

3.5. Gelet op het hiervoor overwogene bestaat in hetgeen de VWE heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op grond van de door hem gehanteerde behoefteramingen in redelijkheid had moeten inzien dat de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein" niet uitvoerbaar zijn in verband met een gebrek aan vraag naar de met het plan voorziene extra ruimte voor bedrijventerreinen.

4. De VWE betoogt voorts dat de bufferzone ten behoeve van het Bedrijvenpark A1 ten onrechte niet overal 200 m breed is. Hierdoor ligt een aantal woningen op minder dan 200 m afstand van het bedrijventerrein. Dit getuigt volgens haar niet van een goede ruimtelijke ordening. Zij acht dit bovendien in strijd met de bedoeling van de wetgever bij de vaststelling van de Wet Wijziging grens Deventer-Gorssel.

4.1. De raad betoogt dat de Wet Wijziging grens Deventer-Gorssel geen regeling bevat omtrent de inrichting van een bufferzone. De Wet Wijziging grens Deventer-Gorssel wijzigt alleen de gemeentegrenzen van de gemeente Deventer en de voormalige gemeente Gorssel. Uit het "Bestuursakkoord gemeenten Gorssel en Deventer Ontwikkeling Bedrijven Terrein Nabij Epse" (hierna: het bestuursakkoord), noch uit het daarbij behorende addendum van 27 december 2004 (hierna: het addendum) volgt dat een bufferzone van 200 m moet worden opgenomen. Dit kan volgens de raad ook niet worden afgeleid uit de bij het addendum behorende kaarten. De kaarten bevatten slechts een indicatieve aanduiding van de juridische grens van de bufferzone, aldus de raad.

4.2. In september 1999 is het bestuursakkoord tussen de gemeenten Deventer en Gorssel gesloten waarin is overeengekomen dat, teneinde nadelige effecten van het Bedrijvenpark A1 op de woonkern Epse te vermijden, tussen Epse en het Bedrijvenpark A1 een groene buffer zal worden aangelegd. In het bestuursakkoord is beoogd onder meer de benodigde breedte en invulling van de groene bufferzone nader te preciseren. Uit artikel 3, eerste lid, van het bestuursakkoord volgt dat het doel van de groene buffer is om de visuele hinder van het bedrijventerrein zoveel mogelijk te voorkomen. De inrichting van de bufferzone zal zodanig geschieden dat het toekomstige bedrijventerrein van de woonkern Epse gescheiden zal worden door bomen of andere landschapselementen.

4.3. De bufferzone tussen het Bedrijvenpark A1 en Epse is bestemd als "Groen". In de plantoelichting staat dat voor de bufferzone in opdracht van de gemeente Deventer en de voormalige gemeente Gorssel en in samenwerking met omwonenden door het stedenbouwkundig bureau VISTA het "Inrichtingsplan bufferzone Bedrijvenpark A1" van april 2005 is opgesteld.

4.4. De Afdeling stelt voorop dat niet uit enig wettelijk voorschrift volgt dat de bufferzone tussen het voorziene Bedrijvenpark A1 en de woonbebouwing van Epse overal ongeveer 200 m breed dient te zijn. De parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet Wijziging grens Deventer-Gorssel (Kamerstukken II 1998/99, 26 528, nr. 3, blz. 3) bevat ten behoeve van de bufferzone het volgende:

"Door de regering is in dit verband naar voren gebracht dat het goede woon- en leefmilieu van het dorp Epse bijzondere aandacht krijgt en dat een zeer ruime buffer tussen het bedrijventerrein en het dorp, alsmede interne milieuzonering, mogelijke overlast dient te voorkomen. […] De provinciebesturen van zowel Gelderland als Overijssel hebben aangegeven, dat industriële activiteiten op het toekomstige bedrijventerrein Epse-Noord in ieder geval niet binnen circa 200 m van de woonbebouwing van Epse moeten plaatsvinden. Op de kaart behorende bij de door provinciale staten van Overijssel vastgestelde ontwerpregeling is het bedrijventerrein, en daarmee de bufferzone, ook volgens die zienswijze globaal aangeduid. De uiteindelijke planologische bepaling van het bedrijventerrein zal overigens zijn beslag moeten krijgen in ruimtelijke plannen van de gemeente en de provincie, dat wil zeggen in het bestemmingsplan, respectievelijk het streekplan".

De Afdeling overweegt dat met de Wet Wijziging grens Deventer-Gorssel niet is beoogd een regeling te geven voor de breedte van de groene bufferzone tussen het Bedrijvenpark A1 en de woonbebouwing in Epse. Mede gelet hierop, kan aan de opmerking die door de regering omtrent de bufferzone is gemaakt bij de totstandkoming van deze wet, niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat de bufferzone daadwerkelijk overal minimaal 200 m breed zal worden. Verder overweegt de Afdeling dat met het tussen de gemeente Deventer en de voormalige gemeente Gorssel gesloten bestuursakkoord, dat mede is ondertekend door de colleges van gedeputeerde staten van Gelderland en Overijssel, is beoogd de benodigde breedte en invulling van de bufferzone nader te preciseren, alvorens deze vast te leggen in een ruimtelijk plan. Hierin is echter niet vastgelegd dat de bufferzone overal minimaal 200 m breed dient te zijn. Uit artikel 3, derde lid, van het bestuursakkoord volgt alleen dat de gemeente Deventer en de voormalige gemeente Gorssel gezamenlijk aan een landschapsarchitect opdracht geven om een inrichtingsplan voor de bufferzone te maken met inachtneming van artikel 3, eerste en tweede lid, van het bestuursakkoord. Voor de bufferzone is in opdracht van de gemeente Deventer en de voormalige gemeente Gorssel door het stedenbouwkundig bureau VISTA het "Inrichtingsplan bufferzone Bedrijvenpark A1" van april 2005 opgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen de VWE heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met het vertrouwensbeginsel niet overal voorziet in een bufferzone van minimaal 200 m breed.

Verder ziet de Afdeling in de enkele stelling van de VWE dat de bufferzone ten onrechte niet overal minimaal 200 m breed is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid met de thans in het bestemmingsplan opgenomen bufferzone heeft kunnen volstaan.

5. In hetgeen de VWE heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de VWE is ongegrond.

Proceskosten

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Castella Vastgoed B.V. niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de vereniging Vereniging Woonmilieu Epse ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013

410-749.