Uitspraak 201205073/1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:BZ9104
- Datum uitspraak
- 1 mei 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 15 maart 2012, nr. 2011/111262, heeft de raad het bestemmingsplan "Nistelrode, Laar-Achterstraat" vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Brabant
201205073/1/R2.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Nistelrode, gemeente Bernheze,
en
de raad van de gemeente Bernheze,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2012, nr. 2011/111262, heeft de raad het bestemmingsplan "Nistelrode, Laar-Achterstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Jansen Bouwontwikkeling B.V., de ontwikkelaar van de in het plan voorziene woningen, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Barkane, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is ter zitting Jansen Bouwontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door J.M.H.M. Jeukens, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 28 woningen en 16 appartementen op de hoek van het Laar en de Achterstraat te Nistelrode.
2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge bijlage I, onder 3.1, voor zover van belang, behoort de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied tot de categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Chw.
2.1. Nu het plan voorziet in de bouw van meer dan 11 woningen is ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw gelezen in samenhang met bijlage I, onder 3.1, van de Chw, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit plan.
3. Ter zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgrond over de ontsluiting van de in het plan voorziene woningen ingetrokken.
4. [appellant] en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd is vastgesteld. Volgens hen zijn de wijzigingen die bij de vaststelling van het plan zijn aangebracht niet van ondergeschikte aard en had het op de weg van de raad gelegen het plan opnieuw ter inzage te leggen.
4.1. De raad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen.
Uit de lijst van wijzigingen behorende bij de zienswijzennotitie blijkt dat de nok- en goothoogtes in overeenstemming zijn gebracht met het concrete bouwplan en dat een stuk grond aan de westzijde van het plangebied is bestemd voor groen in plaats van wonen. Deze wijzigingen zijn naar het oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zodanig groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. De Afdeling neemt hierbij onder meer in aanmerking dat het aantal voorziene woningen niet is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Het betoog dat de raad het plan opnieuw ter inzage had moeten leggen faalt derhalve.
5. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de raad ten onrechte na de terinzagelegging van het ontwerpplan nieuwe stukken ter onderbouwing aan het plan ten grondslag heeft gelegd. [appellant] en anderen wijzen in dit verband op het Masterplan Wonen, de structuurvisie Bernheze op Koers en het rapport "Riolering en waterhuishouding Plan Laar/Achterstraat te Nistelrode", gedateerd 29 november 2011 (hierna: het rapport Riolering en Waterhuishouding). Volgens [appellant] en anderen heeft de raad ten onrechte deze stukken gebruikt om hun zienswijzen te weerleggen.
5.1. Uit de Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift volgt dat de raad geen beleidsdocumenten of andere stukken aan het vastgestelde plan ten grondslag mag leggen die hij niet ten grondslag heeft gelegd aan het ontwerpplan. Onder omstandigheden kan echter uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van het plan aanleiding bestaan betrokkenen in kennis te stellen van dergelijke nadere stukken en aan hen de gelegenheid te bieden daarop te reageren.
Het Masterplan Wonen en de structuurvisie Bernheze op Koers zijn algemene openbare beleidsstukken die niet specifiek zijn opgesteld ten behoeve van het voorliggende plan. Voorts zijn deze stukken niet op zichzelf dragend voor de motivering van het bestreden besluit. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter onderbouwing van de behoefte aan de in het plan voorziene woningen niet alleen heeft verwezen naar het Masterplan Wonen, maar ook naar de woonvisie en de nota "Wonen in Bernheze 2008-2015".
Het rapport Riolering en Waterhuishouding is evenmin dragend voor de motivering van het bestreden besluit. In dit verband is van belang dat in het rapport Riolering en Waterhuishouding de conclusies uit het rapport "Bodemkundig / geohydrologisch onderzoek en onderzoek naar aardkundige waarden op en nabij perceel Nistelrode Sectie B nr. 2376 van 17 oktober 2005, dat is opgesteld door Bodemconsultant Arnhem (hierna: het bodemkundig rapport), worden onderschreven. Dit bodemkundig rapport is in de toelichting van het ontwerpplan genoemd en heeft met het ontwerpplan ter inzage gelegen.
Andere omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat het op de weg van de raad had gelegen om vóór de vaststelling van het plan betrokkenen in kennis te stellen van de hiervoor genoemde stukken en aan hen de gelegenheid te bieden op de inhoud daarvan te reageren, zijn niet gesteld.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het Masterplan Wonen, de structuurvisie Bernheze op Koers en het rapport Riolering en Waterhuishouding aan het vastgestelde plan ten grondslag heeft kunnen leggen zonder betrokkenen vooraf in kennis te stellen van de inhoud van deze stukken.
6. [appellant] en anderen bestrijden het standpunt van de raad dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Zij voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verminderde vraag naar woningen ten gevolge van de economische teruggang. Bovendien heeft de raad niet onderkend dat door de vergrijzing behoefte bestaat aan woningen die geschikt zijn voor ouderen.
6.1. In de woonvisie van Bernheze heeft de raad de woningbouwbehoefte van de gemeente vastgesteld. In de geactualiseerde woonvisie van Bernheze, gedateerd 7 juli 2011, is uiteengezet dat de economische recessie een prioritering in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouw noodzakelijk maakt. Deze prioritering is vastgelegd in het Masterplan Wonen. In het Masterplan Wonen is het plangebied opgenomen als op te leveren woningbouwplan voor het jaar 2014.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de verminderde vraag naar woningen ten gevolge van de economische teruggang. Overigens is ter zitting gesteld dat binnen een aantal maanden reeds acht woningen zijn verkocht en heeft de ontwikkelaar van de voorziene woningen toegelicht dat de woningen zowel geschikt zijn voor starters als voor senioren. Dit in aanmerking nemende ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen betogen dat het voorziene appartementencomplex afbreuk doet aan het dorpse karakter van Nistelrode en een inbreuk vormt op hun privacy. Zij voeren hiertoe aan dat de maximale bouwhoogte van het voorziene appartementencomplex onevenredig hoog is ten opzichte van de gebouwen in de omgeving. Zij stellen in dit verband dat de noodzaak om onder het appartementencomplex een ondergrondse parkeergarage mogelijk te maken, niet is aangetoond. Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat het plan, mede door de voorziene wadi, afbreuk doet aan de kenmerkende lintbebouwing in de omgeving.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan geen afbreuk doet aan het dorpse karakter van Nistelrode. De vrees van [appellant] en anderen voor een inbreuk op hun privacy is, gelet op de afstand van hun woningen tot het plangebied, niet gegrond, zo stelt de raad.
7.2. Het plan voorziet aan de noordzijde van het plangebied in een appartementencomplex. Het voorziene appartementencomplex is gelaagd opgebouwd met maximale bouwhoogten van 11, 13 en 16 meter en maximale goothoogten van onderscheidenlijk 11, 10 en 13 meter. De afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot het voorziene appartementencomplex bedraagt ten minste 100 meter.
De raad heeft toegelicht dat een ondergrondse parkeergarage weliswaar een hogere bouwhoogte noodzakelijk maakt, maar dat het vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit minder wenselijk is om als alternatief een grote parkeerplaats op maaiveldniveau te voorzien. De raad wijst er op dat de maximale bouwhoogten van 11 en 13 meter aansluiten bij de maximale bouwhoogten van de bestaande bebouwing. Een gebouw van 16 meter is hoger dan de bestaande bebouwing in de omgeving, maar door de gelede opbouw en de maximale goothoogte van 13 meter heeft het voorziene appartementencomplex geen massale uitstraling, zo heeft de raad uiteengezet. Voorts heeft de raad van belang geacht dat het appartementencomplex de entree en het oriëntatiepunt vormt van het voorziene woningbouwproject.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de maximale bouwhoogten van het voorziene appartementencomplex niet zodanig hoog zijn dat het complex afbreuk doet aan het dorpse karakter van Nistelrode. Verder bedraagt de afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot het voorziene appartementencomplex ten minste ongeveer 100 meter en is tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene woningen een groenstrook voorzien. Gelet hierop heeft de raad zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor [appellant] en anderen niet leidt tot een onevenredig verlies aan privacy.
7.3. Ten aanzien van de lintbebouwing heeft de raad uiteengezet dat met het plan niet is beoogd het historisch lint te verlengen of te verdichten, maar dat wel aansluiting is gezocht bij de bestaande structuur van de omgeving door de woningen parallel aan de historische linten te voorzien, waarbij de noord-zuid georiënteerde zichtlijn blijft behouden door de voorziene open groenstrook tussen de twee rijen voorziene woningen. Deze groenstrook, alwaar een wadi is voorzien, is tevens noodzakelijk voor de waterhuishouding in het plangebied, zo is ter zitting gesteld.
Het voorgaande in aanmerking nemende heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de lintbebouwing in Nistelrode.
8. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet de aanwezigheid van het zogenoemde ‘wijstverschijnsel’ en de Peelrandbreuk in het plangebied heeft onderkend. [appellant] en anderen verwijzen in dit verband onder meer naar het rapport "Brabantse wijstgronden in beeld" van het waterschap De Aa, gedateerd september 2003. Volgens [appellant] en anderen vormt de hoge grondwaterstand ten gevolge van het wijstverschijnsel en de Peelrandbreuk een belemmering voor de voorziene woningbouw. [appellant] en anderen stellen dat onvoldoende gegarandeerd is dat de voorziene wadi eventuele wateroverlast zal voorkomen, omdat de realisatie van een wadi een experiment is.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop de woningen zijn voorzien geschikt zijn voor woningbouw. Hij verwijst in dit verband naar het bodemkundig rapport.
8.2. In het kader van de voorbereiding van het plan heeft de raad onderzoek laten verrichten naar de geschiktheid van de bodem en het grondwater voor de beoogde woningbouwontwikkeling. De resultaten van dit onderzoek zijn onder meer neergelegd in het bodemkundig rapport en het rapport Riolering en Waterhuishouding. In het bodemkundig rapport is vermeld dat het moerige middengedeelte van de onderzoekslocatie geen echte wijst betreft. Het betreffende deel is landschappelijk laag gelegen en de natheid ervan heeft veeleer een topografische oorzaak dan een die direct voortvloeit uit een geologische storing (Peelrandbreuk). Wel is het waarschijnlijk dat de grondwaterstand in dit hele gebied is verhoogd door de nabijheid van de Peelrandbreuk. In het bodemkundig rapport is vermeld dat de hydrologie op de locatie ertoe leidt dat voor bebouwing een aanzienlijk deel van het areaal met moerige gronden met relatief duurdere aanpassingen geschikt gemaakt moet worden. Bebouwing van deze locatie is derhalve primair een kosteneffectiviteitsoverweging, zo staat in het bodemkundig rapport.
De raad heeft in redelijkheid in het door [appellant] en anderen genoemde rapport geen aanleiding hoeven zien om aan de conclusies in het bodemkundig rapport te twijfelen. Hiertoe wordt overwogen dat het rapport "Brabantse wijstgronden in beeld" een algemene inventarisatie bevat van wijstverschijnselen in het beheersgebied van het waterschap De Aa, terwijl het bodemkundig rapport specifiek is opgesteld ten behoeve van het plan en specifiek betrekking heeft op het plangebied.
Voorts heeft de raad ter zitting uiteengezet dat teneinde wateroverlast te voorkomen onder meer een wadi is voorzien, alwaar overtollig regenwater kan worden opgevangen. Voor deze oplossing is gekozen in overleg met de deskundigen van het waterschap. Voorts zijn de ervaringen met een wadi die reeds elders in de gemeente is gerealiseerd positief, zo heeft de raad ter zitting toegelicht. In de niet nader gemotiveerde stelling van [appellant] en anderen dat onvoldoende gegarandeerd is dat de voorziene wadi eventuele wateroverlast zal voorkomen ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de uiteenzetting van de raad op dit punt te twijfelen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden in het plangebied, ondanks de hoge grondwaterstand, niet ongeschikt zijn voor de voorziene woningbouw.
9. Volgens [appellant] en anderen is het plan in strijd met de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening). Zij voeren hiertoe aan dat in strijd met de Verordening in de plantoelichting niet is verantwoord dat het plan in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Voorts is in strijd met de Verordening niet aangetoond dat realisatie binnen het bestaand stedelijk gebied onmogelijk is en is geen rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving.
9.1. Ten tijde van de vaststelling van het plan was de Verordening van toepassing, zoals die is vastgesteld bij besluit van 1 maart 2011. Het plangebied is op de bij de Verordening behorende overzichtskaart aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van de Verordening, kan een bestemmingsplan, gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het tweede lid blijkt uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik.
Ingevolge het vierde lid strekt een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, ertoe dat:
b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen;
9.2. De Afdeling overweegt dat de Verordening voor bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling niet de eis stelt dat in de plantoelichting wordt verantwoord dat het plan in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. Voorts staat in de plantoelichting dat bij de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied rekening is gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren van het gebied in de naaste omgeving. In de plantoelichting is ingegaan op de landschappelijke inpassing van de voorziene woningbouw. Daarnaast is in de plantoelichting vermeld dat in de kern Nistelrode geen ruimte is voor verdere inbreiding, hetgeen ertoe leidt dat teneinde in de woningbehoefte te voorzien nieuwe woningen door middel van uitbreiding mogelijk moeten worden gemaakt.
[appellant] en anderen hebben hun betoog dat in strijd met de Verordening niet is aangetoond dat realisatie van de woningen binnen het bestaand stedelijk gebied onmogelijk is en dat geen rekening is gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met de Verordening. Het betoog faalt.
10. [appellant] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat de achtertuinen van de voorziene woningen zijn bestemd voor woondoeleinden. Zij stellen dat het plan hierdoor onaanvaardbare bouwmogelijkheden biedt ter plaatse van de achtertuinen.
Voorts hebben [appellant] en anderen bezwaar tegen de mogelijkheden die het plan biedt om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan teneinde onder meer kunstwerken, zendmasten en windturbines mogelijk te maken. Volgens hen doen deze voorzieningen afbreuk aan de omgeving.
10.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planregels, voor zover van belang, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van:
c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m, mits er geen belemmering plaatsvindt van het radarverstoringsgebied in verband met de vliegbasis Volkel;
d. de regels en toestaan dat bouwwerken voor het verkrijgen van duurzame energie zoals zonnecollectoren en windturbines worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 10 m.
Ingevolge het tweede lid, is afwijking als bedoeld in het eerste lid, slechts mogelijk, indien:
a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
10.2. Het plan biedt weliswaar de mogelijkheid om buiten het bouwvlak bijgebouwen en carports te realiseren, maar deze bouwmogelijkheden zijn onder meer in hoogte en in oppervlakte beperkt. Daarbij komt dat blijkens de verbeelding de afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot de plandelen met de bestemming "Wonen" ten minste 70 meter bedraagt en dat tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene woningen een groenstrook is voorzien. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan ter plaatse van de voorziene achtertuinen bouwmogelijkheden biedt die onaanvaardbare hinder met zich brengen voor [appellant] en anderen.
10.3. De raad heeft bij de voorziene afwijkingsmogelijkheden aangesloten bij de uniforme systematiek die de raad ook heeft toegepast bij andere bestemmingsplannen voor de bebouwde kom. De raad heeft erop gewezen dat de soorten bouwwerken die kunnen worden gerealiseerd bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in de planregels zijn beperkt en dat moet worden voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 10, tweede lid, van de planregels. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in beginsel dan ook geen situatie kan ontstaan die planologisch onaanvaardbaar is. De Afdeling acht in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat dit standpunt niet redelijk is. Het betoog faalt.
11. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in de nabijheid gevestigde zagerij, timmerwerkplaats , garage en feesterij. Hierdoor heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat kan worden voldaan aan de richtafstanden zoals die zijn opgenomen in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure).
11.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
11.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2 kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
De door [appellant] en anderen ingeroepen normen betreffen normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw op te richten woningen. Voor [appellant] en anderen gaat het echter om het belang dat zij als omwonenden gevrijwaard blijven van de invloed van de voorziene woningbouw. De in geding zijnde normen voor het voorkomen van milieuhinder hebben kennelijk niet de strekking de belangen te beschermen waarvoor [appellant] en anderen in deze procedure bescherming zoeken. Derhalve kan het betoog van [appellant] en anderen ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
12. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Westland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
683.