Uitspraak 201301803/2/R1


Volledige tekst

201301803/2/R1.
Datum uitspraak: 12 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoekers sub 1], wonend te Heino, gemeente Raalte (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2. [verzoeker sub 2], wonend te Grafhorst, gemeente Kampen,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Kampen,

en

de raad van de gemeente Kampen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ganzendiep 2012" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld. [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 maart 2013, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan betreft een herziening van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ganzendiep" en voorziet in een juridisch-planologisch regeling voor een aantal recreatiewoonschepen.

Het verzoek van [verzoeker sub 3]

3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [verzoeker sub 3] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

De voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal verklaren. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 3] om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

De verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]

4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] richten zich tegen de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats" voor de percelen [locatie 1, 2 en 3]. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat in het plan ten onrechte is voorzien in de mogelijkheid om bij voormelde percelen een recreatiewoonschip op te richten. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren hiertoe aan dat de raad niet heeft onderkend dat de voorziene recreatiewoonschepen in strijd zijn met artikel 2.12.2 van de Omgevingsverordening Overijssel. Volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] leidt het oprichten van een recreatiewoonschip in de bebouwingsvrije zone vanaf 10 m van het Ganzendiep tot een aanzienlijke verdichting van dit gevoelige gebied. Voorts wijzen zij erop dat het plangebied aan het Ganzendiep behoort tot het Rivierengebied, onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de Ecologische Hoofdstructuur. Zowel de landschappelijke waarden als de natuurlijke waarden in dit gebied zijn hoog en dit gebied wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en openheid, aldus [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Volgens de Omgevingsverordening Overijssel zijn ruimtelijke ontwikkelingen slechts mogelijk zolang de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden en versterkt en mag in een bestemmingsplan slechts onder strenge voorwaarden worden voorzien in nieuwe verblijfsaccommodatie in de vorm van recreatiewoningen. Toevoeging van de mogelijkheid om met een recreatiewoonschip ligplaats in te nemen met de daarbij behorende verdichting is volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] niet in overeenstemming met de kernkwaliteiten van het Rivierenlandschap en in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel. [verzoeker sub 1] wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2012 in zaken nrs. 201201731/1/A1 en 201201731/2/A1).

4.1. Vast staat dat de recreatiewoonschepen reeds feitelijk op de in het plan voorziene locaties bij de percelen [locatie 1, 2 en 3] aanwezig zijn. Voorts staat vast dat dat deze recreatiewoonschepen zonder vergunning zijn opgericht. De verzoeken zijn erop gericht te voorkomen dat de aanvraag voor de benodigde vergunningen aan het voorliggende plan zullen worden getoetst en op grond hiervan worden verleend, hetgeen tot een feitelijk en juridisch onomkeerbare situatie kan leiden. Gelet hierop hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

4.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.32, van de planregels wordt onder recreatiewoonschip verstaan een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning.

Ingevolge artikel 2.12.1, aanhef en onder a, van de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder recreatiewoning verstaan een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik.

Ingevolge artikel 2.12.2, eerste lid, voorzien bestemmingsplannen en projectbesluiten uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:

a. de nieuwbouw van een complex van recreatiewoningen waarvan het recreatieve gebruik door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd en tevens sprake is van een innovatief concept dan wel een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt;

b. de locaties voor verblijfsrecreatie die als zodanig zijn aangegeven op kaart Recreatie nr. 09295051, waarbij geldt dat op locaties aangeduid met * alleen kleinschalige complexen zijn toegestaan, mits door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie verzekerd is dat er sprake zal zijn van recreatief gebruik.

Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de kwaliteitsimpuls Groene omgeving, voor zover deze recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuurgerichte, bedrijfsmatige exploitatie.

4.3. Mede gelet op de door [verzoeker sub 1] genoemde uitspraak van de Afdeling kan worden aangenomen dat de recreatiewoonschepen, die niet zelfstandig kunnen varen, gelet op hun omvang functioneren op een wijze die zich niet onderscheidt van recreatiewoningen die zich niet in het water bevinden. Niet valt uit te sluiten dat deze voor recreatief verblijf bestemde bouwwerken op één lijn moeten worden gesteld met recreatiewoningen, zoals bedoeld in artikel 2.12.1, aanhef en onder a, van de Omgevingsverordening Overijssel. Nu, naar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] terecht betogen, ingevolge deze verordening bestemmingsplannen slechts in beperkte gevallen in recreatiewoningen kunnen voorzien, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet uitgesloten dat de voorziene recreatiewoonschepen niet in overeenstemming zijn met de Omgevingsverordening Overijssel. Dat een beleidsmedewerker van de provincie Overijssel bij mail van 20 juli 2012 aan de raad heeft medegedeeld dat met het plan geen provinciale belangen worden geschaad, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit een mogelijke strijdigheid met algemene regels uit de Omgevingsverordening Overijssel niet kan wegnemen.

4.4. De voorzitter is er gelet op het voorgaande op voorhand niet van overtuigd dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat het plan in stand kan blijven. In verband hiermee en na afweging van alle betrokken belangen ziet de voorzitter aanleiding om de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het plan, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats" voor de percelen [locatie 1, 2 en 3], te schorsen.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Kampen van 13 december 2012 tot het vaststellen van het bestemmingsplan "Recreatiegebied Ganzendiep 2012", voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats" voor de percelen [locatie 1, 2 en 3];

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 3] om een voorlopige voorziening te treffen af;

III. gelast dat de raad van de gemeente Kampen aan [verzoekers sub 1] en [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) onderscheidenlijk € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013

523.