Uitspraak 201300867/2/R2


Volledige tekst

201300867/2/R2.
Datum uitspraak: 21 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Loenen, gemeente Apeldoorn,
appellant,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.

Procesverloop

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Loenen en Veldhuizen" door de raad.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met de artikelen 3:11 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerp van een bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.

Ingevolge het eerste lid, onder e, beslist de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 8:1 kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Ingevolge artikel 8:6, gelezen in verbinding met artikel 2 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan beroep tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden. Ingevolge het tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.

2. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 5 april 2012 tot en met 16 mei 2012 ter inzage gelegen. [appellant] heeft tegen het ontwerpplan een zienswijze ingediend. De raad heeft nog niet beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is derhalve overschreden.

3. De raad stelt in zijn verweerschrift dat [appellant] de raad op 9 januari 2013 in gebreke heeft gesteld. Aangezien door [appellant] geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat deze mededeling onjuist is, moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] de raad op 9 januari 2013 in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is omdat hij geen belanghebbende is bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad wijst erop dat [appellant] niet de ontwikkelaar is van de in het bestemmingsplan voorziene woningen. De raad stelt voorts dat het bestemmingsplan niet voorziet in de legalisatie van een bestaande illegale situatie. Het belang van [appellant] is er uitsluitend in gelegen dat het bestemmingsplan niet wordt vastgesteld, aldus de raad. De raad wijst er voorts op dat het geldende bestemmingsplan niet in de nieuwbouw van woningen voorziet zodat het vervallen van de aanhoudingsplicht als bedoeld in artikel 3.3, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht er niet toe leidt dat [appellant] in zijn belangen wordt geschaad. Personen die een zienswijze hebben ingediend worden schriftelijk op de hoogte gehouden van de voortgang van de planprocedure, aldus de raad.

5. De Afdeling ziet zich eerst gesteld voor de vraag of [appellant] belanghebbende is bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het antwoord op de vraag of een persoon belanghebbende is bij het niet tijdig nemen van een besluit, is niet afhankelijk van de belangen waarin deze mogelijk wenst te worden beschermd in het kader van het nog te nemen reële besluit. Zoals reeds besloten ligt in de uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2010 in zaak nr. 201001808/1/R3 en van 24 oktober 2012 in zaak nr. 201208560/1/R1, overweegt de Afdeling thans uitdrukkelijk dat zij, anders dan volgt uit bijvoorbeeld haar uitspraak van 13 juni 2001 zaak nr. 200100193/2

(AB 2001, 65), als belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel degenen aanmerkt die belanghebbende zouden zijn als het reële besluit zou strekken tot het niet, dan wel overeenkomstig het ter inzage gelegde ontwerpplan vaststellen van het bestemmingsplan.

Nu [appellant] woont tegenover de gronden waarop in het ontwerpplan de realisatie van een woning is voorzien, zou hij reeds hierom belanghebbende zijn bij het besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan strekkende tot het niet, dan wel dienovereenkomstig vaststellen van het ontwerpplan. Dat [appellant] zich niet kan verenigen met de ontwikkelingen waarin het ontwerpplan voorziet, is in dit verband niet doorslaggevend.

In de door de raad aangehaalde uitspraak van 4 mei 2010 zou de eigenaar die de woningbouwplannen waarin het desbetreffende ontwerpplan voorzag wilde ontwikkelen, belanghebbende zijn bij het nog te nemen reële besluit strekkende tot het niet, dan wel dienovereenkomstig vaststellen van het ontwerpbesluit. Deze eigenaar is derhalve door de Afdeling tevens aangemerkt als belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van dat bestemmingsplan. In de door de raad aangehaalde uitspraak van 24 oktober 2012 is een exploitant van een tankstation die zich niet kon verenigen met de in het ontwerpplan voorziene planregeling voor twee bestaande supermarkten en een drogisterij belanghebbende geacht bij het nog te nemen reële besluit strekkende tot het niet, dan wel dienovereenkomstig vaststellen van het ontwerpbesluit. Deze exploitant was om die reden tevens belanghebbende bij het niet tijdig beslissen. De betogen van de raad met betrekking tot deze twee uitspraken gaan derhalve niet op.

6. De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [appellant] procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

[appellant] wenst dat alsnog een besluit wordt genomen omtrent het vaststellen van het bestemmingsplan. Door het uitblijven van het reële besluit blijft [appellant] in onzekerheid over de ontwikkelingen die al dan niet ter plaatse planologisch mogelijk zullen worden gemaakt. [appellant] is, anders dan de raad stelt, niet alleen gebaat bij het niet vaststellen van het bestemmingsplan. Ook bij het al dan niet gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan bereikt [appellant] dat hij zekerheid verkrijgt omtrent het planologisch mogelijk worden van de ontwikkelingen waarin het ontwerpplan voorziet, zodat hij daarin kan berusten dan wel daartegen rechtsmiddelen kan aanwenden. Hij heeft derhalve procesbelang bij een beoordeling van het niet tijdige beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, gelet op de mogelijkheid die artikel 8:55d van de Awb biedt in het geval de Afdeling concludeert dat de termijn voor het nemen van het besluit is verstreken. Dat de raad hem schriftelijk op de hoogte houdt over de voortgang van de bestemmingsplanprocedure biedt hem geen zekerheid over de uitkomst daarvan en leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Anders dan de raad meent, volgt uit de uitspraak van 24 oktober 2012 niet dat uitsluitend procesbelang aanwezig kan zijn indien het reële besluit een einde zou maken aan de situatie dat wordt afgezien van handhavend optreden tegen een bestaande situatie die in strijd was met het geldende bestemmingsplan omdat een ontwerpplan voorziet in de legalisatie daarvan. Het betoog van de raad faalt. Het beroep van [appellant] is ontvankelijk.

7. Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog heeft beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan, is het beroep kennelijk gegrond.

8. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen, waarbij rekening is gehouden met het vergaderschema van de raad. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.

9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan

"Loenen en Veldhuizen";

III. draagt de raad van de gemeente Apeldoorn op om uiterlijk

25 april 2013 alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Loenen en Veldhuizen" en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken;

IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde datum van 25 april 2013 overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);

V. veroordeelt de raad van de gemeente Apeldoorn tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 118,00 (zegge: honderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Klingers, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Klingers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).

- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.

- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.

- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.

341-743