Uitspraak 201206236/1/R1


Volledige tekst

201206236/1/R1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging Ondernemersvereniging 't Esrein, gevestigd te Hengelo,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ABO Holding B.V., gevestigd te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B], beide gevestigd te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intervest II B.V., gevestigd te Goor, gemeente Hof van Twente,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitbreiding winkelcentrum Esrein" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Ondernemersvereniging 't Esrein, ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en Intervest beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college, ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en Intervest hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2012, waar Ondernemersvereniging 't Esrein, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en K.J.A. Oude Wolbers, ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en Intervest, alle vertegenwoordigd door mr. E.M. van Zelm, advocaat te Bilthoven, en het college, vertegenwoordigd door A. Otten, M. Brummelhuis, G.A. Witvoet en S. Elferdink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Het college betoogt dat Ondernemersvereniging 't Esrein, ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en Intervest geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan.

Het college betoogt dat de statutaire doelen van Ondernemersvereniging 't Esrein dusdanig veel omvattend en onvoldoende onderscheidend zijn om op grond daarvan te kunnen oordelen dat de belangen van Ondernemersvereniging 't Esrein rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit. Het college betoogt voorts dat Ondernemersverenging 't Esrein geen feitelijke werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Met betrekking tot [appellante sub 2 A] betoogt het college dat zij geen gronden of vastgoed heeft in de nabijheid van het plangebied dan wel een detailhandel exploiteert in de nabijheid van het plangebied, zodat zij derhalve niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Over Intervest brengt het college naar voren dat de enkele omstandigheid dat zij gronden en vastgoed heeft die geschikt zijn voor detailhandel en in de nabijheid van het plangebied liggen, niet voldoende is voor het aannemen van belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Hetzelfde geldt voor [appellante sub 2 B] en bovendien heeft [appellante sub 2 B] niet binnen de daartoe gestelde termijn een zienswijze over het ontwerp van het uitwerkingsplan naar voren gebracht, aldus het college. Voorts betoogt het college dat ABO niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat haar buiten het plangebied gelegen gronden, sinds zij die in 2004 heeft verworven, niet zijn bebouwd.

1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

1.2. Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van Ondernemersvereniging 't Esrein heeft zij ten doel het behartigen van de belangen van de ondernemers (met name) op het Esrein alsmede al hetgeen in de ruimste zin met het vorenstaande rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is sprake van een collectief belang dat Ondernemersvereniging 't Esrein in het bijzonder behartigt.

De Afdeling is voorts van oordeel dat Ondernemersvereniging 't Esrein door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke of rechtspersonen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door Ondernemersvereniging 't Esrein tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. Ondernemersvereniging 't Esrein is derhalve belanghebbende bij het bestreden besluit.

1.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.

[appellante sub 2 B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht bij het college. Het betoog van [appellante sub 2 B] dat het de bedoeling was de door ABO en [appellante sub 2 A] ingediende zienswijze mede namens [appellante sub 2 B] in te dienen, kan niet worden gevolgd, nu hiervan eerst aan het college mededeling werd gedaan na afloop van de zienswijzetermijn.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder c, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpuitwerkingsplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende, zo [appellante sub 2 B] als zodanig moet worden aangemerkt, redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] is, voor zover het is ingesteld door [appellante sub 2 B], niet-ontvankelijk.

1.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellante sub 2 A] bestuurder en aandeelhouder is van [appellante sub 2 B]. [appellante sub 2 A] heeft gelet hierop niet een rechtstreeks maar een afgeleid belang bij het plan en kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep van ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B], voor zover dit is ingesteld door [appellante sub 2 A], is niet-ontvankelijk.

1.5. ABO heeft gronden in eigendom die gelegen zijn aan de Steenbakkersweg op enige honderden meters afstand van het plangebied. Ter zitting is vast komen te staan dat toen ABO de gronden in 2004 aankocht, de hierop voorheen aanwezige bebouwing reeds was gesloopt. Sindsdien heeft ABO, zo heeft zij ter zitting aangegeven, geen bebouwing op het perceel opgericht. Volgens ABO is haar belang gelegen in haar voornemen om een nieuw te bouwen winkel - waarin het voor dat perceel geldende bestemmingsplan voorziet - te verhuren. Door de toename van het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlak ten gevolge van het uitwerkingsplan vreest ABO dat haar toekomstige winkelpand minder goed verhuurbaar zal zijn. Een dergelijk voornemen is onvoldoende voor het oordeel dat een concreet en actueel belang van ABO rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan is betrokken. De conclusie is dat ABO geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro geen beroep kan instellen. Het beroep van ABO, [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B], voor zover dat door ABO is ingesteld, is niet-ontvankelijk.

1.6. Met betrekking tot de belanghebbendheid van Intervest overweegt de Afdeling als volgt.

Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1), is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit is bij bestemmingsplannen slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid.

Intervest is eigenaar van een aantal (winkel)panden aan de Meijersweg, gelegen op enkele honderden meters afstand van het plangebied. Niet in geschil is dat Intervest de op deze percelen staande bebouwing verhuurt aan de ter plaatse gevestigde winkeliers en een horecaondernemer. Ter zitting heeft Intervest aangegeven dat zij door de toename van het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlak in het algemeen vreest voor een afname van de verhuurbaarheid van haar (winkel)panden.

Gelet op de omstandigheid dat het uitwerkingsplan bij recht voorziet in een winkelcentrum met een maximaal winkelvloeroppervlak van 4.000 m² met daarbij ondersteunende horeca en gelet op de afstand van de panden van Intervest tot het plangebied, acht de Afdeling niet uitgesloten dat Intervest en het toekomstige winkelcentrum zich richten op hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment en dat Intervest daarom door het plan rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. Nu niet is uitgesloten dat de verhuurbaarheid van de panden van Intervest ten gevolge van het uitwerkingsplan zal worden aangetast, dient Intervest dan ook te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Procedurele aspecten

2. Ondernemersvereniging 't Esrein betoogt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze mondeling toe te lichten.

Het bestreden besluit is tot stand gekomen met toepassing van de procedure ingevolge artikel 3.9a van de Wro en afdeling 3.4 van de Awb. Ondernemersvereniging 't Esrein is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over het ontwerp van het uitwerkingsplan en heeft van die gelegenheid schriftelijk gebruik gemaakt. Ondernemersvereniging 't Esrein had binnen de hiervoor genoemde procedure de mogelijkheid om mondeling een zienswijze naar voren te brengen. Zij heeft daar niet voor gekozen.

Voorts bestaat, anders dan Ondernemersvereniging 't Esrein betoogt, geen recht op participatie in een klankbordgroep voor de ontwikkeling van de uitbreiding van het winkelgebied 't Esrein.

2.1. Met betrekking tot het betoog van Ondernemersvereniging 't Esrein dat het college ten onrechte haar aanvullende zienswijze niet bij de vaststelling van het uitwerkingsplan heeft betrokken, overweegt de Afdeling dat de aanvullende zienswijze, zoals Ondernemersvereniging 't Esrein ter zitting heeft bevestigd, een nadere onderbouwing is van de eerder naar voren gebrachte zienswijze. De Afdeling overweegt dat het college de zienswijze van Ondernemersvereniging 't Esrein heeft beantwoord in de zienswijzenota en dat het, zoals het ter zitting heeft bevestigd, in de aanvullende zienswijze geen aanleiding heeft gezien om de beantwoording aan te passen. Het betoog van Ondernemersvereniging 't Esrein faalt.

3. Intervest betoogt dat ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing wordt geacht op het bestreden besluit. In dit verband voert zij aan dat de Chw niet van toepassing kan zijn omdat het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd, is vastgesteld voor de inwerkingtreding van de Chw. Voorts voert zij aan dat in de publicatie van het ontwerpbesluit niet was vermeld dat de Chw van toepassing is, zodat zij daarmee bij het naar voren brengen van haar zienswijzen geen rekening heeft kunnen houden.

Tevens voert zij aan dat sprake is van strijd met artikel 2.3 van de Chw omdat geen gebiedsontwikkelingsplan is opgesteld.

3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het uitwerkingsplan voorziene ontwikkeling een ruimtelijk en infrastructureel project is dat genoemd is in bijlage II bij de Chw en dat het bestreden besluit genomen is na de inwerkingtreding van deze wet.

3.2. Ingevolge artikel 5.3, van de Chw, bevattende het overgangsrecht, zijn de artikelen 1.4 en 1.6 tot en met 1.9, zoals deze luidden ten tijde van belang, niet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, dan wel hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.

De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan heeft in mei 2012 plaatsgevonden. Dit is na de inwerkingtreding van de Chw op 31 maart 2010. In de Chw noch in enige andere rechtsregel is daarop een uitzondering opgenomen voor uitwerkingsplannen die zijn gebaseerd op bestemmingsplannen die voor de inwerkingtreding van de Chw zijn bekendgemaakt.

3.3. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw, voor zover hier van belang, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.

In categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw, voor zover hier van belang, wordt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aangemerkt de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wro ten behoeve van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

De Afdeling overweegt dat, wat verder ook zij van het ter zitting betwiste betoog van het college dat het plangebied valt onder het project "Hart van Zuid", vermeld in bijlage II van de Chw, onder A, nummer 18, het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van meer dan elf woningen en voor de ontwikkeling of verwezenlijking van deze woningen is vereist. Gelet hierop is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het uitwerkingsplan.

3.4. De publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan heeft plaatsgevonden in januari 2012, derhalve na de inwerkingtreding van de Chw. In de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan staat niet dat het een project betreft dat is opgenomen in bijlage II bij de Chw. Ingevolge artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt, indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw op een besluit van toepassing is, dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld. In deze bepaling noch in een andere rechtsregel is een dergelijke verplichting opgenomen voor een ontwerpbesluit.

3.5. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Chw kan bij algemene maatregel van bestuur op de voordracht van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met de Minister of de Ministers wie het mede aangaat, bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied of bestaand bedrijventerrein, voor de duur van ten hoogste tien jaar worden aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied bijzonder aangewezen is.

Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, stelt de gemeenteraad voor een ontwikkelingsgebied een gebiedsontwikkelingsplan vast dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan en het exploitatieplan worden overeenkomstig met het gebiedsontwikkelingsplan gewijzigd en worden tegelijkertijd met het gebiedsontwikkelingsplan vastgesteld.

Met betrekking tot het betoog van Intervest dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.3, eerste en tweede lid, van de Chw omdat geen gebiedsontwikkelingsplan is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat hoofdstuk 2 van de Chw slechts van toepassing is op gebieden die ingevolge artikel 2.2 bij algemene maatregel van bestuur als ontwikkelingsgebied zijn aangewezen. In het Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet zijn in artikel 2 de aangewezen ontwikkelingsgebieden weergegeven. Het gebied Hart van Zuid in Hengelo is hier niet genoemd. Gelet daarop bestond voor de gemeenteraad geen verplichting om een gebiedsontwikkelingsplan vast te stellen.

Inhoudelijke bespreking

4. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt met inachtneming van de bij het bestemmingsplan te geven regels.

Het uitwerkingsplan voorziet in uitbreiding van het bestaande winkelgebied aan het Esrein met een nieuw winkelcentrum en de bouw van woningen. Aan deze gronden is in het uitwerkingsplan de bestemming "Gemengd" toegekend.

Het uitwerkingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Hart van Zuid", dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Hengelo bij besluit van 17 december 2008. In het bestemmingsplan is aan de gronden in het uit te werken gebied de bestemming "Gemengd-uit te werken" met de aanduiding "winkelcentrum" toegekend.

4.1. Het voorgaande brengt met zich dat door het in rechte onaantastbaar worden van de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemming, waarbinnen onder meer de functie van winkelcentrum mogelijk is, in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. De uit de bestemming "Gemengd-uit te werken" voortvloeiende gevolgen moeten worden geacht bij het bestemmingsplan reeds te zijn afgewogen. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan niet in strijd is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en of het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

4.2. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader kan het betoog van Intervest dat het uitwerkingsplan in strijd is met nationaal beleid omdat dat gericht is op het respecteren van bestaande winkelcentra en het optimaliseren daarvan terwijl het uitwerkingsplan voorziet in een nieuw winkelcentrum, wat daar verder ook van zij, niet slagen.

4.3. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder b, van de regels van het bestemmingsplan zijn de op de verbeelding voor "Gemengd-uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor een winkelcentrum.

Ingevolge lid 8.2, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, werkt het college de bestemming "Gemengd-uit te werken" ter plaatse van de aanduiding "winkelcentrum" uit met dien verstande dat de locatie van de nieuwe winkels binnen deze bestemming dusdanig dient te zijn, dat deze een goede aansluiting heeft met het bestaande aanbod in de Industriestraat, er een goede oplossing gevonden dient te worden voor de verkeersafwikkeling (doorkruising verkeersader) en dat de uitbreiding van de winkels binnen deze bestemming maximaal 4000 m2 mag bedragen. Binnen de vierkante meters winkelvloeroppervlak zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen toegestaan. Indien de winkels aan de Meijersweg door de initiatiefnemers worden gesaneerd tot woningen mag het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlak met maximaal 1500 m2 worden uitgebreid.

Ingevolge lid 8.1 aanhef en onder a, gelezen in samenhang met lid 8.2, onder b, zijn de op de verbeelding voor "Gemengd-uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep. Binnen de bestemming mogen maximaal 175 woningen worden gerealiseerd van verschillende woningtypes.

5. Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest betogen dat de gehanteerde beleidsvisie detailhandel uitgaat van verouderde gegevens omdat deze in 2006 is vastgesteld en de omstandigheden nadien aanzienlijk zijn gewijzigd. Ondernemersvereniging ’t Esrein wijst hierbij op de bevolkingsprognoses voor Hengelo-Zuid. Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest wijzen op het aantal nieuw te bouwen woningen in het gebied Hart van Zuid dat naar beneden is bijgesteld. Intervest voert aan dat ten onrechte niet is verzekerd dat de in het uitwerkingsplan voorziene 102 woningen daadwerkelijk worden gerealiseerd.

5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de beleidsvisie detailhandel Hengelo (hierna: de beleidsvisie) volgt dat ruimte is voor toevoeging van 5000 m2 winkelvloeroppervlak in voedings- en genotsmiddelen. In september 2010 is de beleidsvisie geactualiseerd. Ontwikkelingen en trends die zijn meegenomen, zijn met name veranderingen in koopstromen, winkelgedrag van de consument, de rol van wijkwinkelcentra en de rol van perifere locaties ten opzichte van de binnenstad. De gemeenteraad heeft de geactualiseerde beleidsvisie op 21 februari 2012 vastgesteld, aldus het college. Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat daarin ook rekening is gehouden met de veranderde bevolkingsprognose in Hengelo en meer specifiek, Hengelo-Zuid.

Nu ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan de actualisering van de beleidsvisie was uitgevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich bij de vaststelling van het uitwerkingsplan in zoverre heeft gebaseerd op verouderde gegevens. Verder zijn op grond van artikel 3, lid 3.2.2, onder c en d, van de regels van het uitwerkingsplan gelezen in samenhang met de verbeelding, binnen de bestemming "Gemengd" maximaal 102 wooneenheden toegestaan. Anders dan Intervest betoogt, kan een bestemmingsplan geen gebodsbepalingen bevatten, maar slechts verbodsbepalingen. Een bestemmingsplan legt geen verplichting tot verwezenlijking van de aan de gronden gegeven bestemming op.

De betogen van Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest falen.

6. Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest betogen verder dat de situering van het voorziene winkelcentrum ertoe leidt dat geen sprake zal zijn van een goede aansluiting op het bestaande aanbod in de Industriestraat. Ondernemersvereniging ’t Esrein voert in dit verband aan dat hier gedoeld wordt op de verkeerskundige en stedenbouwkundige aansluiting en niet op de branchering of samenwerking van nieuw te vestigen en reeds gevestigde bedrijven. Ondernemersvereniging 't Esrein voert ook aan dat in strijd met eerdere plannen het voorziene winkelcentrum verder van de Industriestraat ligt, zodat geen sprake zal zijn van één aansluitend winkelfront. Ook wijzen Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest erop dat de voormalige fabriekshal zo wordt ingericht dat het voorziene winkelcentrum met de rug naar het bestaande winkelgebied komt te liggen. Intervest en Ondernemersvereniging ‘t Esrein wijzen in dit verband nog op de voorziene parkeergelegenheid die niet bij het bestaande winkelcentrum is gesitueerd.

6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest bedoelde uitwerkingsregel ziet op de aansluiting van de uitbreiding op het bestaande aanbod. Het gaat daarbij om het bieden van een mogelijkheid voor bestaande winkeliers om uit te breiden waar dat in de bestaande situatie niet kan. Het gaat derhalve niet om een verkeerstechnische of stedenbouwkundige aansluiting, aldus het college.

Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de verbinding tussen het nieuwe winkelcentrum en de Industriestraat zoveel als mogelijk wordt gerealiseerd door een doorlopend winkelfront en een sterk vormgegeven route tussen beide delen van het wijkwinkelcentrum. Hiertoe zullen drie maatregelen worden getroffen.

6.2. De Industriestraat ligt ten westen van het voorziene winkelcentrum. Op de gronden grenzend aan het voorziene winkelcentrum gaat de Industriestraat over in het Esrein, langs welke weg het winkelcentrum is voorzien.

In de toelichting op het uitwerkingsplan staat dat vanuit de Industriestraat richting de nieuwe winkeluitbreiding een doorlopende winkellijn zal worden gerealiseerd door een aantal maatregelen. Ten eerste zal de Loweg worden afgesloten, waardoor geen verkeersader doorkruist hoeft te worden door langzaam verkeer (voetgangers) dat vanuit de Industriestraat een weg vindt naar de nieuwe winkeluitbreiding en vice versa. Verder wordt door middel van eenduidig materiaalgebruik van straatplaveisel een eenheid gecreëerd tussen de Industriestraat en de winkeluitbreiding. Ten derde wordt het pand op de hoek Loweg/Industriestraat gerenoveerd. De nieuwe winkelpui richt zich tot het Esrein. De nieuwe winkeluitbreiding in het gebied Hart van Zuid richt zich aan de noordelijke zijde tot het Esrein. Het portiersgebouw kent een nieuwe winkelpui die zichtbaar is vanaf de Industriestraat. Hiermee wordt een aansluitende winkelroute gecreëerd tussen de Industriestraat en de winkeluitbreiding Hart van Zuid, aldus de toelichting op het uitwerkingsplan.

6.3. De Afdeling stelt voorop dat de locatie van het winkelcentrum reeds is vastgelegd in het bestemmingsplan zodat dit als een gegeven moet worden beschouwd. Voorts voorziet het uitwerkingsplan niet dwingend in een inrichting van de bebouwing en de toegelaten functies op het plandeel. Ter zitting hebben het college en Ondernemersvereniging ‘t Esrein uiteengezet dat het college het parkeerterrein voor het voorziene winkelcentrum heeft voorzien aan de oostelijke zijde van het plangebied, terwijl Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest een parkeerterrein wensen aan de westelijke zijde van het plangebied, omdat dit dan is voorzien tussen het oude en het nieuwe winkelgebied en daarmee een aansluiting tussen beide gebieden vormt. Daargelaten de vraag hoe de uitwerkingsregel dient te worden uitgelegd, overweegt de Afdeling dat het college bij de vaststelling van het uitwerkingsplan, gelet op hetgeen daaromtrent in de toelichting op het uitwerkingsplan en de beantwoording van de zienswijzen is opgenomen, wel rekening heeft gehouden met het stedenbouwkundig aspect wat betreft de aansluiting van de Industriestraat met het voorziene winkelcentrum. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van een parkeerterrein aan de westelijke zijde. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de grootste afstand tussen de bestaande winkels en het plandeel waarop het winkelcentrum mogelijk wordt gemaakt ongeveer 360 m is. Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest hebben niet gemotiveerd bestreden waarom de in de toelichting op het uitwerkingsplan genoemde maatregelen niet voldoende zijn of waarom de afstand tussen de bestaande winkels en het voorziene winkelcentrum te groot is.

7. Ondernemersvereniging 't Esrein betoogt verder dat niet is voldaan aan de uitwerkregel dat een goede oplossing voor de verkeersafwikkeling moet worden gevonden. Zij vreest voor een slechte bereikbaarheid van de ondernemingen in het bestaande winkelgebied aan het Esrein en voor het ontstaan van verkeersonveilige situaties op het kruispunt Industriestraat-Kerkstraat-Loweg-het Esrein.

7.1. Het college stelt dat de Loweg, nadat de Laan Hart van Zuid is aangelegd, wordt afgesloten zodat voetgangers naar en vanaf de Industriestraat geen verkeersader hoeven te doorkruisen. In de tijdelijke situatie wordt de huidige verkeersstructuur gehandhaafd en geoptimaliseerd door gebruik van ander straatmateriaal.

7.2. In de toelichting op het uitwerkingsplan staat dat de bereikbaarheid van het winkelgebied belangrijk is voor het functioneren van het winkelgebied. Dit geldt voor het autoverkeer, maar ook voor voetgangers en fietsers. De bereikbaarheid van de nieuwe winkelconcentratie is optimaal door de ligging aan de hoofdontsluitingsweg Laan Hart van Zuid en het Esrein, de weg die de nieuwe winkelconcentratie verbindt met de Industriestraat. De nieuwe winkelconcentratie is bereikbaar van de Laan Hart van Zuid met een mogelijkheid tot uitrijden via het Esrein. De Industriestraat en het Esrein krijgen een verkeersfunctie gericht op het veilig afwikkelen van al het verkeer, maar ook een veilig verkeersbeeld passend bij het winkelgebied. Voor de Industriestraat is dat van toepassing vanaf het kruispunt met de Boekeloseweg en de Meijersweg tot de aansluiting op het Esrein. Voor een goede doorlopende route van de Industriestraat naar het Esrein wordt het kruispunt Industriestraat-Esrein-Loweg aangepast, waarbij de Loweg in de toekomst zal worden afgesloten voor autoverkeer.

Voorts staat in de toelichting op het uitwerkingsplan dat het voorziene winkelcentrum een eigen bevoorradingsplek aan de westzijde van het winkelcentrum zal krijgen. De logistieke route begint inrijdende vanaf het Esrein waarbij het bevoorradingsverkeer in één richting uitrijdt via de Laan Hart van Zuid.

7.3. Ter zitting heeft het college uiteengezet dat de eerste fase van de Laan Hart van Zuid reeds is aangelegd en dat in de jaren 2015 en 2016 de Laan Hart van Zuid volledig zal zijn aangelegd. Ondernemersvereniging ’t Esrein heeft niet aannemelijk gemaakt dat het uitwerkingsplan en de in de toelichting daarop opgesomde wijzigingen in de infrastructuur leiden tot een verminderde bereikbaarheid van de bestaande winkels. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de winkels in de Industriestraat nog steeds via de Industriestraat kunnen worden bereikt. De winkels aan het Esrein zullen bereikbaar zijn via de Laan Hart van Zuid en het Esrein en voor de aanleg van de Laan Hart van Zuid via het Esrein en de Loweg. Omtrent de verkeersveiligheid overweegt de Afdeling dat de Loweg wordt afgesloten en dat tot die tijd maatregelen zullen worden getroffen. Voorts is bij de vaststelling van het uitwerkingsplan rekening gehouden met de bevoorrading van het winkelcentrum. In de enkele stelling van Ondernemersvereniging ’t Esrein ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ten gevolge van het uitwerkingsplan een verkeersonveilige situatie ontstaat.

8. Ondernemersvereniging 't Esrein voert verder aan dat niet wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd door de gemeenteraad in de nota "De toekomst van winkelcentrum Esrein", omdat niet tijdig wordt geïnvesteerd in de bestaande openbare ruimte aan de Industriestraat en Boekeloseweg. Nu eerst het nieuwe winkelcentrum wordt gebouwd en daarna pas de herinrichting van de Industriestraat wordt aangepakt, zullen de bestaande ondernemingen aan de Industriestraat langdurig slecht bereikbaar zijn.

8.1. In de nota "De toekomst van winkelcentrum Esrein" staat dat aan de keuze voor het model Industriestraat, dat is neergelegd in het bestemmingsplan en het uitwerkingsplan, onder meer de voorwaarde wordt verbonden dat er moet worden geïnvesteerd in de bestaande open ruimte aan de Industriestraat en de Boekeloseweg.

Niet in geschil is dat voor de herinrichting een bedrag van 1,5 miljoen euro is gereserveerd. Ter zitting heeft het college aangegeven dat de herinrichting van de kruising Industriestraat-Kerkstraat-Loweg- het Esrein is voorzien gelijktijdig met de oplevering van het voorziene winkelcentrum. Voorts zal worden geprobeerd de overige aanpassingen aan de Industriestraat zo veel mogelijk gelijktijdig met de aanleg van het nieuwe winkelcentrum te laten plaatsvinden. Het afsluiten van de Loweg kan niet tegelijkertijd met de aanleg van het winkelcentrum plaatsvinden omdat deze weg eerst kan worden afgesloten nadat de Laan Hart van Zuid is aangelegd. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de winkeliers aan de Industriestraat wellicht enige hinder ondervinden van de gewijzigde bereikbaarheid, maar in hetgeen Ondernemersvereniging ’t Esrein heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de winkels aan de Industriestraat langdurig zodanig slecht bereikbaar zullen zijn dat het college hieraan een doorslaggevend belang heeft moeten toekennen.

9. In de plantoelichting is in paragraaf 4.4 aandacht besteed aan de milieuaspecten van het uitwerkingsplan. Daarin is onder meer verwezen naar de in 2008 uitgevoerde milieuaspectenstudie, die is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan. De milieuaspectenstudie is volgens de plantoelichting grotendeels actueel voor het winkelcentrum 't Esrein. Op een beperkt aantal punten zijn er wijzigingen ten opzichte van de uitgangspunten in de milieuaspectenstudie. Deze wijzigingen zijn in de plantoelichting opgenomen. Verder zijn de meest recente verkeersprognoses in de berekeningen verwerkt.

Anders dan Intervest betoogt, is derhalve bij de vaststelling van het uitwerkingsplan wel aandacht besteed aan de milieuproblematiek. In de enkele stelling dat dat niet het geval is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat milieuaspecten in de weg staan aan de vaststelling van het uitwerkingsplan.

10. Voorts betoogt Intervest dat de financiële uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet is verzekerd omdat het tekort groter is dan in de financiële paragraaf van het uitwerkingsplan staat en omdat niet duidelijk is wie de tekorten gaat aanvullen. Zij wijst er in dit verband op dat minder woningen zullen worden gebouwd dan aanvankelijk voorzien was. Intervest voert verder aan dat in de grondexploitatie geen rekening is gehouden met de kosten voor de sanering van de grond.

10.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de toelichting op het uitwerkingsplan inzicht geeft in de financiële haalbaarheid van het uitwerkingsplan.

10.2. In de toelichting op het uitwerkingsplan staat in paragraaf 4.7 dat de grondexploitaties behorend bij het te herontwikkelen gebied binnen het gebied Hart van Zuid gezamenlijk een tekort van 1,5 miljoen op 1 januari 2011 vertonen waarvoor voorzieningen getroffen zijn. De per 1 januari 2011 herziene grondexploitaties zijn op 1 juni 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Voorts staat daar dat op basis van het ruimtegebruik en het programma dat de grondslag vormt voor het uitwerkingsplan, de grondexploitatie is herberekend. Op basis van deze berekening is vastgesteld dat het uitwerkingsplan kan worden uitgevoerd binnen het financieel kader voor Hart van Zuid.

Ter zitting is van de zijde van het college bevestigd dat eventuele tekorten bij het realiseren van het uitwerkingsplan zullen worden gedekt door een daarvoor getroffen voorziening. Verder is in de grondexploitatie een kostenpost voor sanering van grond opgenomen. Het betoog van Intervest dat daarmee geen rekening is gehouden, mist derhalve feitelijke grondslag. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is. In het door Intervest niet nader gemotiveerde betoog dat sprake is van verboden steunmaatregelen ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.

11. In hetgeen Ondernemersvereniging 't Esrein en Intervest hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van Ondernemersvereniging ’t Esrein en Intervest zijn ongegrond.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid ABO Holding B.V., [appellante sub 2 A] en [appellante sub 2 B] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van de vereniging Ondernemersvereniging 't Esrein en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intervest II B.V. ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013

533