Uitspraak 201206606/1/A3


Volledige tekst

201206606/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 mei 2012 in zaak nr. 12/19 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2011 heeft de korpschef van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost de jachtakte van [appellant] ingetrokken.

Bij besluit van 23 november 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door F.E.I.H. Muijtjens LLM, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) is het verboden een wapen van de in artikel 2 opgenomen categorie I voorhanden te hebben.

Ingevolge artikel 26, eerste lid, is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

Volgens bijzonder deel B, paragraaf 1.1, van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Stcrt. 2005, 138; hierna: Cwm 2005) zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de Cwm 2005 wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium" kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer of niet kan worden toevertrouwd.

Volgens paragraaf 1.2 komt degene, aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie, in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de wapenwettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die als een ernstige aantasting van de rechtsorde kunnen worden beschouwd.

Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken of gemaakte uitzondering is daarom voldoende reden om een verlof niet te verlenen dan wel in te trekken.

Volgens deze paragraaf, onder b, kan vrees voor misbruik worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Eveneens kan de vrees voor misbruik worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet of nog niet tot een veroordeling heeft geleid.

Hetgeen omtrent "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" is vermeld, geldt ook bij de toepassing van de Ffw. De jachtakte wordt ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.

2. Aan het besluit van 23 november 2011 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat op 16 maart 2011 bij een controle op het perceel van [appellant] onder meer een net en vogels, evenals een vuurwapen zijnde een geweer, munitie en een op een vuurwapen gemonteerde geluiddemper in beslag zijn genomen. Naar aanleiding hiervan zijn tegen [appellant] processen-verbaal opgemaakt ter zake van overtreding van de Ffw en de Wwm. Hierdoor zijn er aanwijzingen dat aan [appellant] het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd en dient de intrekking van de jachtakte op de voet van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw te worden gehandhaafd, aldus de staatssecretaris.

3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit van 23 november 2011 niet is vermeld op welke periode de intrekking van de jachtakte betrekking heeft, wordt overwogen dat in de jachtakte is vermeld dat deze is verleend voor de periode van 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 en dat hieruit volgt dat de intrekking ervan op deze periode betrekking heeft. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien te oordelen dat dit ten onrechte niet uitdrukkelijk in het besluit van 23 november 2011 is vermeld. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie hem niet langer kan worden toevertrouwd. Volgens [appellant] is aan dit oordeel ten onrechte ten grondslag gelegd dat uit de tegen hem opgemaakte processen-verbaal volgt dat hij de Wwm heeft overtreden en dat om die reden sprake is van een ernstige aantasting van de rechtsorde. Daartoe voert [appellant] aan dat hij geen gevaar voor zichzelf of de maatschappij vormt, nu hij zich nooit gewapend op andermans terrein heeft begeven, niet gewelddadig of agressief is en evenmin ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van de jachtakte. Voorts is volgens [appellant] het wapen waarvoor hij geen vergunning heeft, een niet in gebruik zijnd erfstuk en is de geluiddemper, waarvan niet is komen vast te staan dat hij daarmee heeft geschoten, uitsluitend geschikt voor een luchtbuks. Verder heeft de aangetroffen, niet vergunde munitie bij eerdere controles geen problemen opgeleverd en had hij deze niet in gebruik, aldus [appellant].

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juni 2012 in zaak nr. 201110178/1/A3), bevindt degene aan wie een jachtakte is verleend zich in een uitzonderingspositie ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt. Deze uitzonderingspositie brengt mee dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld, dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is reeds voldoende grond om daaraan een einde te maken.

4.2. Niet in geschil is dat [appellant] ten tijde van de controle een wapen en munitie zonder daarvoor verplichte vergunning voorhanden had, evenals een op een vuurwapen gemonteerde geluiddemper, waardoor hij de artikelen 13, eerste lid, en 26, eerste lid, van de Wwm heeft overtreden.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] hiermee ervan blijk heeft gegeven rechtsregels, waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een ernstige aantasting van de rechtsorde, niet strikt na te leven. Juist van een houder van een jachtakte mag strikte naleving van de Wwm worden verwacht. Dat [appellant], naar hij stelt, zich nooit gewapend op andermans terrein heeft begeven, niet gewelddadig of agressief is en evenmin ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van de jachtakte, maakt dit niet anders. Dit doet niet af aan de geconstateerde overtredingen. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd en tot intrekking van de jachtakte heeft mogen besluiten.

Het betoog faalt.

5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft het betoog van [appellant], dat aan de intrekking van de jachtakte ten onrechte ten grondslag is gelegd dat hij de Ffw heeft overtreden, geen bespreking meer.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013

434-741.