Uitspraak 201301157/1/V3


Volledige tekst

201301157/1/V3.
Datum uitspraak: 18 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2013 in zaak nr. 13/793 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 25 januari 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling is op 4 januari 2013 in bewaring gesteld krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Nadat de vreemdeling de wens had geuit een asielaanvraag in te willen dienen, heeft de staatssecretaris op 9 januari 2013 de grondslag van de bewaring gewijzigd in onderdeel b van die bepaling.

2. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat de volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) vereiste belangenafweging tijdig, vóór de categoriewijziging, heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft om die reden de bewaring ten onrechte met ingang van 9 januari 2013 onrechtmatig geacht, aldus de staatssecretaris.

Hiertoe betoogt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de verrichte belangenafweging voorafgaand aan de omzetting heeft plaatsgevonden, nu in het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2013 eerst met vijf argumenten wordt aangegeven waarom de vreemdeling in bewaring wordt gehouden, waarna geconcludeerd wordt dat de asielaanvraag van de vreemdeling wordt behandeld tijdens de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. In deze conclusie ligt besloten dat de belangenafweging tijdig vóór het omzetten van de maatregel is verricht, aldus de staatssecretaris.

2.1. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5. van de Vc 2000 dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1. aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.

2.2. In het op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2013 (hierna: het proces-verbaal) staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

"Belangenafweging IND AC SPL, Bew.co [vermelding naam]

Betrokkene is al geruime tijd in Nederland en heeft niet eerder een aanvraag asiel ingediend. Betrokkene heeft geen goede verklaring afgegeven waarom hij niet eerder asiel heeft gevraagd. Betrokkene is illegaal in Nederland. Betrokkene is in vreemdelingenbewaring gesteld door de Vreemdelingenpolitie. Betrokkene heeft tijdens bewaring aangegeven asiel te willen.

De asielaanvraag van betrokkene wordt behandeld tijdens bewaring art. 59 lid 1 onder B."

2.3. In voormeld proces-verbaal staan de argumenten opgesomd die voor de staatssecretaris reden zijn geweest om de vreemdeling ondanks zijn asielaanvraag in bewaring te houden. Hieruit valt ook zonder uitdrukkelijke tijdsaanduiding, af te leiden dat de volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 vereiste belangenafweging vóór de categoriewijziging en derhalve tijdig heeft plaatsgevonden. Dit heeft de rechtbank niet onderkend.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 4 januari 2013 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.

4. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat geen sprake is geweest van een werkelijke belangenafweging, nu in het proces-verbaal enkel de belangen van de staatssecretaris worden genoemd en niet zijn belangen bij invrijheidstelling of bij een lichter middel.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201203503/1/V3) dient het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 is vereist indien een asielzoeker in bewaring wordt gesteld.

Tegen de achtergrond van het in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 neergelegde uitgangspunt dat een vreemdeling die een asielaanvraag heeft ingediend of te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen niet in bewaring wordt gesteld, kan de staatssecretaris bij de in die paragraaf vereiste belangenafweging in beginsel volstaan met te motiveren waarom in het betreffende geval is besloten de vreemdeling niettemin in bewaring te stellen of te houden. In dit geval heeft de staatssecretaris die motivering gegeven.

Nu de vreemdeling geen hierop betrekking hebbende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de staatssecretaris eveneens in zijn beoordeling had behoren te betrekken, heeft de staatssecretaris er mee kunnen volstaan in voormeld proces-verbaal kenbaar te maken welke belangen voor hem aanleiding hebben gevormd de bewaring, ondanks de asielaanvraag, voort te zetten. Nu het dossier in dit geval stukken bevat die uitdrukkelijk blijk geven van de aldus verrichte belangenafweging, slaagt de beroepsgrond van de vreemdeling niet.

5. De vreemdeling heeft voorts in beroep betoogd dat uit paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 volgt dat de bewaring van asielzoekers achterwege dient te blijven dan wel zo kort mogelijk dient te duren en dat de staatssecretaris in dit licht onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

5.1. Nu de vreemdeling op 16 januari 2013 - zeven dagen nadat hij de wens daartoe te kennen had gegeven - een aanvraag kon indienen, de staatssecretaris reeds op 9 januari 2013 een vertrekgesprek met de vreemdeling heeft gehouden en een eerste gehoor voor 24 januari 2013 heeft gepland, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris met onvoldoende voortvarendheid te werk is gegaan.

De beroepsgrond faalt.

6. Aan de bij de rechtbank door de vreemdeling voorgedragen beroepsgrond dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.

7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 4 januari 2013 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.

8. Er is geen grond voor schadevergoeding.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2013 in zaak nr. 13/793;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2013

480-737.