Uitspraak 201207682/1/V4


Volledige tekst

201207682/1/V4.
Datum uitspraak: 12 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:

[vreemdeling],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 9 juli 2012 in zaak nr. 12/9770 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel (lees: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, een nader stuk ingediend.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief, voor zover gericht tegen rechtsoverweging 2.6 van de aangevallen uitspraak, dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd. Daartoe voert hij aan dat hij ten tijde van het besluit van 28 februari 2012 reeds was uitgezet naar Afghanistan en derhalve niet langer in Nederland of op het grondgebied van de lidstaten verbleef.

2.1. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) vaardigt de minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:

a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of

b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de richtlijn) (Kamerstukken II, 32 420, nr. 3, blz. 2) is vermeld:

"De richtlijn is voorts niet van toepassing op vreemdelingen die niet op het grondgebied van een lidstaat verblijven. Dat betekent dat er in beginsel geen terugkeerbesluit aan de orde komt zolang een vreemdeling niet op het grondgebied van een lidstaat verblijft en dat in dat geval de additionele maatregel van het inreisverbod niet beschikbaar is."

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de richtlijn (Kamerstukken II, 32 420, nr. 7, blz. 4-5) is vermeld:

"Vooraleer de aan het woord zijnde leden een voorbeeld te geven waarin er sprake is van de wens om tegen een vreemdeling een terugkeerbesluit, althans een inreisverbod, uit te vaardigen die niet op het grondgebied van een lidstaat verblijft, merk ik het volgende op.

Oogmerk van de richtlijn is om gemeenschappelijke normen en procedures te geven voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven en de consequenties en rechtsgevolgen van het illegale verblijf. De richtlijn strekt zich in haar werking dan ook slechts uit tot de illegale vreemdelingen die zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden. Gezien deze beperking kunnen regels die in de richtlijn zijn gesteld omtrent het opleggen van een inreisverbod niet zien op de vreemdeling die zich niet op het grondgebied van de staten of lidstaten bevindt. Bovendien is in de systematiek van de richtlijn het inreisverbod onlosmakelijk verbonden met het terugkeerbesluit. Nu ten aanzien van de vreemdeling die zich niet op het grondgebied van de lidstaten bevindt geen sprake is van terugkeer vanaf het grondgebied van de staat of lidstaten waarvan hij de nationaliteit bezit, kan het inreisverbod dan ook niet aan een dergelijk besluit worden verbonden."

In de tweede nota van wijziging bij de Wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de richtlijn (Kamerstukken II, 32 420, nr. 9, blz. 4 onderscheidenlijk 6) is vermeld:

"Het systeem van de richtlijn (artikel 3, punt 5, en artikel 11, eerste lid, eerste volzin) en ook van artikel 66a, eerste en tweede lid, waarin is bepaald dat het moet gaan om een vreemdeling die Nederland moet verlaten, ligt besloten dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod een terugkeerbesluit is vereist. Het inreisverbod wordt derhalve niet gegeven zonder dat er een terugkeerbesluit wordt of is gegeven, in respectievelijk dezelfde of een eerder gegeven beschikking.

(…)

De nationale maatregel van ongewenstverklaring kan alleen nog worden uitgevaardigd tegen vreemdelingen op wie de richtlijn niet van toepassing is, te weten: gemeenschapsonderdanen en onderdanen van derde landen die niet onder het toepassingsbereik van de richtlijn vallen, doordat zij zich niet op het grondgebied bevinden, althans geen terugkeerbesluit ontvangen noch ook hebben ontvangen."

2.2. De vreemdeling verbleef op het moment dat het inreisverbod werd uitgevaardigd niet op het grondgebied van de lidstaten. Het besluit van 28 februari 2012, voor zover daarbij een inreisverbod is uitgevaardigd tegen de vreemdeling, is, zoals volgt uit de hierboven weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van artikel 66a van de Vw 2000, derhalve in strijd met die bepaling. De door de staatssecretaris naar voren gebrachte omstandigheid dat een terugkeerbesluit is genomen, kan, gelet op het vorenstaande, dan ook niet tot het oordeel leiden dat een inreisverbod kon worden uitgevaardigd tegen de niet meer op het grondgebied van de lidstaten verblijvende vreemdeling.

2.3. Aan de door de vreemdeling opgeworpen vraag of het besluit van 28 februari 2012 in strijd is met het beleid, neergelegd in paragraaf A5/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt, gelet op het vorenstaande, niet toegekomen.

2.4. De grief slaagt in zoverre.

3. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift als grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren, voor zover gericht tegen het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod. Het besluit van 28 februari 2012 komt wegens strijd met artikel 66a van de Vw 2000 voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij een inreisverbod tegen de vreemdeling is uitgevaardigd.

5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 9 juli 2012 in zaak nr. 12/9770, voor zover daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod, ongegrond is verklaard;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 28 februari 2012, kenmerk 0901.19.1116, voor zover daarbij een inreisverbod tegen de vreemdeling is uitgevaardigd;

V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2013

499.