Uitspraak 201207314/1/T1/R1


Volledige tekst

201207314/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

[appellant], wonend te Weerselo, gemeente Dinkelland,

en

de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Weerselo Kern" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) als partij gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Het bestemmingsplan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor vrijwel de gehele kern Weerselo. Het plan is overwegend conserverend van aard.

3. [appellant] komt in beroep op tegen de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" (hierna: sa-ab) zonder tevens de aanduiding "bouwvlak" aan de Haarstraat 19.

[appellant] betoogt dat de raad ten onrechte stelt dat het plan conserverend van aard is, aangezien sprake is van een verruiming van de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor voornoemd plandeel.

3.1 De Afdeling overweegt dat, zoals de raad terecht stelt, het feit dat het bestemmingsplan conserverend van aard is niet betekent dat alle bestemmingen gelijk moeten blijven aan de bestemmingen in het voorgaande plan en dat het plan geen enkele ruimte voor nieuwe ontwikkelingen zou mogen bieden.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de raad heeft verzuimd om onderzoek te doen naar mogelijke gevolgen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals geur-, stof- en geluidsoverlast.

4.1. De raad stelt dat het niet langer mogelijk is om kuilvoerplaten binnen de gehele agrarische bestemming op te richten, maar dat dit slechts kan op het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab", niet zijnde bouwvlak.

Met betrekking tot mestplaten en -bassins is het regime enigszins verruimd, nu deze niet langer slechts in het bouwvlak mogen worden opgericht maar ook op het overige deel van het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab". Deze keuze is ruimtelijk aanvaardbaar, aldus de raad, daar de bouwhoogte van deze bouwwerken is verlaagd van 4 naar 2 m.

4.2. Ingevolge het plan rust op het perceel aan de Haarstraat 19 de bestemming "Agrarisch", met daarbij de functieaanduiding "sa-ab". Op de verbeelding is op een deel van het perceel tevens een bouwvlak aangegeven.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a en b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Ingevolge lid 3.2.1, onder b, mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge lid 3.2.4, onder a, mogen kuilvoer-, mestplaten en -bassins uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding "sa-ab".

Ingevolge deze bepaling, onder d, mag de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak ten hoogste 2 m bedragen.

4.3. Uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat, gelet op het conserverende karakter van het plan, de raad als uitgangspunt heeft dat aanvullend onderzoek op het gebied van de diverse omgevingsaspecten zoals geluid, ecologie, luchtkwaliteit en milieuzonering niet noodzakelijk is.

4.4. Voor de bouw van kuilvoerplaten op het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab" buiten het bouwvlak is een, nog niet in rechte onaantastbare, omgevingsvergunning verleend aan [belanghebbende]. Ter zitting heeft [belanghebbende] toegelicht ter plaatse kuilvoerplaten, ook sleufsilo’s genoemd, te willen oprichten voor de opslag van maïs. Tevens heeft [belanghebbende] aangegeven deze kuilvoerplaten in de noordelijke punt van het bouwperceel, en daarmee vlak achter de achterzijde van het perceel van [appellant], te willen bouwen.

4.5. Ondanks dat het plan het niet langer mogelijk maakt om kuilvoerplaten en sleufsilo’s binnen de gehele agrarische bestemming op te richten, maar slechts op het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab" en dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is verlaagd van 4 naar 2 m, staat vast dat met het voorliggende plan meer bouw- en gebruiksmogelijkheden aan het voornoemde bouwperceel zijn toegekend dan in het hiervoor geldende plan, nu het plan binnen de bestemming "Agrarisch" de aanleg van mestplaten en -bassins niet langer slechts in het bouwvlak, maar ook op het overige deel van het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab" toestaat. Deze bouwmogelijkheden wijken bovendien af van het huidige feitelijke gebruik. Niet uitgesloten kan dan ook worden dat het plan in zoverre gevolgen kan hebben voor de omgeving zoals verminderd uitzicht, geur-, stof- en geluidsoverlast. De enkele omstandigheid dat het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag in - volgens de raad - vergelijkbare bouwmogelijkheden, neemt niet weg dat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan steeds weer alle betrokken belangen moeten worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft dit naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet onderkend. Bovendien valt blijkens de door [belanghebbende] aangevraagde vergunning voor de oprichting van kuilvoerplaten ten behoeve van de opslag van maïs niet zonder meer in te zien dat ook de oprichting van mestplaten en -bassins buiten het bouwvlak moet worden toegestaan. Ook is niet op voorhand duidelijk dat de gewenste kuilvoerplaten niet elders op het bouwperceel met de functieaanduiding "sa-ab" zouden kunnen worden gesitueerd.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Bestuurlijke lus

5. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "sa-ab", niet zijnde het bouwvlak, voor het perceel Haarstraat 19 binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen alsnog te onderzoeken welke gevolgen de oprichting van kuilvoer-, mestplaten en -bassins heeft, in ieder geval wat betreft mogelijke geur-, stof- en geluidsoverlast. Tevens dienen de gevolgen voor het uitzicht te worden bezien. Voorts dient de raad op grond van de uitkomsten van dat onderzoek het besluit op deze punten toereikend te motiveren, waarbij ook dient te worden ingegaan op de vraag waarom de kuilvoerplaten vlak achter de achterzijde van het perceel van [appellant] mogelijk worden gemaakt, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

Bij wijziging van het besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

De Afdeling ziet aanleiding de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. draagt de raad van de gemeente Dinkelland op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overweging 5. de daar omschreven gebreken te herstellen en

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. treft de voorlopige voorziening dat het besluit van de raad van de gemeente Dinkelland van 22 mei 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Weerselo Kern" wordt geschorst voor zover het betreft het plandeel voor het perceel Haarstraat 19 met de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "sa-ab", niet zijnde bouwvlak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013

410-770.