Uitspraak 201108498/1/R4
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:BZ3384
- Datum uitspraak
- 6 maart 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Cantineweg" vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Zuid-Holland
201108498/1/R4.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, en andere,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Cantineweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Stichting Duinbehoud en andere beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Duinbehoud en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2012 waar zijn verschenen Stichting Duinbehoud en andere, vertegenwoordigd door B.J.M. ter Haar, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Gaalen, advocaat te Leiden, bijgestaan door drs. ing. J.M. van Riet, ir. H.G. van der Aa en ing. S.W. van Beveren.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw en gevoegd met zaak no. 201113007/1/A4 ter zitting behandeld op 26 november 2012, waar zijn verschenen Stichting Duinbehoud en andere, vertegenwoordigd door B.J.M. ter Haar en C.J. Guijt, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Gaalen, advocaat te Leiden, bijgestaan door drs. ing. J.M. van Riet, ir. H.G. van der Aa, ing. S.W. van Beveren, ir. J.C. Niemeijer en drs. M.W.Ch. Udo. Voorts is daar het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland gehoord, vertegenwoordigd door ir. V.W.M.M. Ambt-Riksen en M.L. de Koning. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de openstelling van de Cantineweg vanaf de kruising met de Zilverschoon/Koningin Julianalaan tot de aansluiting met de Westerbaan als hoofdontsluitingsweg voor maximaal 5 jaar.
Ontvankelijkheid
2. De raad betwist dat Stichting Duinbehoud en andere rechtstreeks in hun belangen worden getroffen door de vaststelling van het bestemmingsplan.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Stichting Duinbehoud heeft volgens haar statuten, voor zover thans van belang, ten doel het bevorderen van het behoud en het herstel van het natuurlijke milieu van het Nederlandse duingebied en aangrenzende gebieden ten behoeve van flora, fauna en landschap en ten behoeve van natuurbeleving, alsmede het bevorderen van een integratie van verschillende functies, die de duinen vervullen, onder het behoud van en ten dienste van het behoud van de natuurlijke kwaliteiten van het duingebied en aangrenzende gebieden. Zij tracht dit doel te bereiken door het doen van voorstellen voor gebruik, beheer en beleid, het geven van voorlichting en het bevorderen van openbare discussie, de beïnvloeding van het beleid van beheerders van strand, duin en duinzoom en van de diverse betrokken (overheids)instanties, conform de doelstellingen van de stichting, alsmede door middel van alle legale middelen die in de ruimste zin genomen met het voorgaande verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Ter zitting is toegelicht dat Stichting Duinbehoud een netwerk van duinconsulenten ondersteunt, excursies organiseert en voorlichting geeft, onder andere in het kwartaalblad Duin dat Stichting Duinbehoud uitgeeft.
Stichting Berkheide Coepelduijnen heeft volgens haar statuten ten doel het bevorderen van het behoud en het herstel van het natuurlijk milieu van de duingebieden Berkheide en Coepelduijnen en aangrenzende gebieden ten behoeve van flora, fauna, landschap en natuurgebieden en het bevorderen van de verschillende functies, die de duinen vervullen, onder het behoud van en ten dienste van het behoud van de natuurlijke kwaliteiten van het duingebied en aangrenzende gebieden. Zij tracht dit doel te bereiken door het doen van voorstellen voor gebruik, beheer en beleid, het geven van voorlichting en het bevorderen van de openbare discussie, de beïnvloeding van het beleid van de beheerders van strand, duin en duinzoom en van de diverse betrokken (overheids)instanties, conform de doelstellingen van de stichting, alsmede door middel van alle legale middelen die in de ruimste zin genomen met het voorgaande verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Ter zitting is toegelicht dat Stichting Berkheide Coepelduijnen een lokale organisatie is die overleg voert met Dunea en Staatsbosbeheer en zich voorts bezighoudt met inventarisaties, monitoring, het geven van voorlichting en het organiseren van excursies.
Stichting Randgebied Westerbaan heeft volgens haar statuten ten doel het voorkomen van de verlenging van de Westerbaan tot de Meeuwenlaan en/of de Laan van Nieuw Zuid te Katwijk en omgeving en het behartigen van de belangen van de omwonenden, een en ander in de ruimste zin. Zij tracht dit doel te bereiken door samenwerking met milieuorganisaties, het voeren van overleg met de betrokken organisaties, het verzorgen van publiciteit en alle wettige middelen. Ter zitting is toegelicht dat Stichting Randgebied Westerbaan de belangen van omwonenden behartigt en in dat kader voorlichting geeft en maandelijks schrijft over Randgebied Westerbaan.
2.3. Gezien de doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden van Stichting Duinbehoud, Stichting Berkheide Coepelduijnen en Stichting Randgebied Westerbaan worden zij door het bestreden besluit rechtstreeks getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigen. Stichting Duinbehoud, Stichting Berkheide Coepelduijnen en Stichting Randgebied Westerbaan zijn dan ook belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid in samenhang met het derde lid, van de Awb.
Procedureel bezwaar
3. Stichting Duinbehoud en andere betogen dat de raad geen gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) neergelegde bevoegdheid om een voorlopige bestemming vast te stellen. Hiertoe voeren zij aan dat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) reeds een tijdelijke ontheffing is verleend voor het openstellen van de Cantineweg voor de periode 2004 tot 2009. Nu een tijdelijke ontheffing voor maximaal 5 jaar kan worden verleend, volgt volgens hen uit de Wro dat artikel 3.2 van de Wro niet kan worden gebruikt om de reeds verleende tijdelijke ontheffing voort te zetten. Stichting Duinbehoud en andere achten het plan daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, alsmede het verbod van détournement de pouvoir.
3.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 20 juni 2012 in zaak no. 201113437/1/R2, kan uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.2 van de Wro niet worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige geen gebruik kan worden gemaakt van een voorlopige bestemming als bedoeld in die bepaling. In navolging van hetgeen in genoemde uitspraak is overwogen, overweegt de Afdeling dat de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening niet in de weg staan aan voorlopige opname van gebruik en bebouwing in een bestemmingsplan waarvoor een tijdelijke ontheffing is verleend, mits in samenhang met een definitieve bestemming. In zoverre is er geen strijd met artikel 3.2 van de Wro. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het plan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, dan wel het verbod van détournement de pouvoir is vastgesteld. Het betoog faalt.
Nut en noodzaak
4. Volgens Stichting Duinbehoud en andere stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat het tijdelijk openstellen van de Cantineweg noodzakelijk is om de verkeersdruk in de wijk Zanderij te verminderen, die wordt veroorzaakt door sluipverkeer. Volgens hen is er maar één telling geweest, kort nadat de Cantineweg was afgesloten en de afsluiting niet duidelijk was aangegeven.
4.1. De Cantineweg is sinds 25 augustus 2009 afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Uit bijlage 3 bij het Milieueffectrapport "Katwijk Cantineweg" (hierna: het MER) blijkt dat twee tellingen hebben plaatsgevonden, op 1 september 2009 en 1 maart 2010. Uit bijlage 3 bij het MER blijkt voorts dat de intensiteiten van doorgaand verkeer op 1 maart 2010 iets hoger zijn dan op 1 september 2009. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een noodzaak bestaat om de verkeersdruk in de wijk Zanderij te verminderen en daarmee de leefbaarheid in de wijk te verbeteren.
Alternatieven
5. Stichting Duinbehoud en andere betogen dat het door hen aangedragen alternatief tot minder milieuschade leidt dan openstelling van de Cantineweg. Dit alternatief bestaat uit een directe aansluiting van de Westerbaan achter de villa's van de Koningskaars langs via een rotonde op de Koningin Julianalaan. Dit zogenoemde speeltuintracé is volgens hen ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken en bewust geblokkeerd door de aanleg van de speeltuin. De in het MER beschreven alternatieven zijn op een subjectieve manier beoordeeld en niet alle relevante aspecten zijn meegewogen, aldus Stichting Duinbehoud en andere. Hiertoe wordt aangevoerd dat de onveilige situatie voor fietsers, die ontstaat doordat op de Cantineweg fiets- en autoverkeer wordt gemengd, niet bij de vergelijking is betrokken. Ook de kans op aanrijding van vossen en reeën is niet in de vergelijking betrokken.
5.1. In het MER zijn drie alternatieven beschreven: het planalternatief dat openstelling van de Cantineweg inhoudt, het speeltuinalternatief dat voorziet in een nieuwe verbinding langs de speeltuin en het nulplusalternatief waarbij in aanvulling op de referentiesituatie is voorzien in extra verkeersdrempels als verkeersontmoedigende maatregel. Het speeltuinalternatief wijkt volgens de raad niet veel af van het door Stichting Duinbehoud en andere voorgestelde speeltuintracé, maar spaart de speeltuin, die belangrijk is voor de leefbaarheid in de wijk. Volgens de raad is het speeltuintracé niet gunstiger dan het speeltuinalternatief op de aspecten ecologie, landschappelijke waarden en archeologie aangezien het dichter bij het Natura 2000 gebied ligt, hogere snelheden mogelijk maakt en langer is.
Het speeltuinalternatief scoort volgens de raad op de aspecten verkeer en vervoer, landschap, ecologie en archeologie lager dan het planalternatief, omdat het speeltuinalternatief de aanleg van een nieuw stuk weg vergt. Deze weg maakt inbreuk op het landschap en een areaal voor zwaar beschermde diersoorten en mogelijk op archeologische vindplaatsen, aldus de raad. In de beide speeltuinvarianten wordt het gebied van de rugstreeppad aangetast. Het planalternatief en het speeltuinalternatief zijn volgens de raad niet onderscheidend op de aspecten geluid en natuur.
De door Stichting Duinbehoud en andere bepleite aanleg van een rotonde op de Koningin Julianalaan is niet mogelijk, nu rotondes vanuit het oogpunt van herkenbare vormgeving van wegen uitsluitend worden toegepast op kruisingen met gebiedsontsluitende wegen (50 km), en de Cantineweg en de Koningin Julianaweg 30 kilometerwegen zijn. Volgens de raad zijn in verband met de verkeersintensiteit die minder is dan 4000 motorvoertuigen per etmaal, geen gescheiden verkeersstromen nodig op de Cantineweg. Een verkeersveilige situatie wordt gewaarborgd door de relatief lage verkeersintensiteit en de lage snelheid die wordt geborgd door de 30 km zone en de reeds aangelegde drempels. Bovendien zullen extra drempels en fietssuggestiestroken worden aangelegd. Ook is voorzien in een voetpad voor de doorsteek naar de Kievitlaan en de Koningin Julianalaan. Het risico op een aanrijding is volgens de raad niet groter dan bij de andere alternatieven.
5.2. Stichting Duinbehoud en andere hebben niet onderbouwd waarom het door hen voorgestelde speeltuintracé beter is dan het speeltuinalternatief. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat het met argumenten onderbouwde standpunt van de raad, dat het speeltuintracé nadeliger effecten zal hebben ten aanzien van de aspecten ecologie, landschappelijke waarden en archeologie, onjuist is. Bovendien heeft de raad in redelijkheid belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat de speeltuin niet kan worden gehandhaafd in het speeltuintracé. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van een rotonde op de Koningin Julianalaan niet mogelijk is vanuit het oogpunt van herkenbare vormgeving van wegen. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat het in het MER onderzochte speeltuinalternatief niet veel afwijkt van het door Stichting Duinbehoud en andere voorgestelde speeltuintracé, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het speeltuintracé niet in beschouwing hoefde te worden genomen in het MER. De Afdeling ziet in het aangevoerde voorts geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan op de Cantineweg een verkeersonveilige situatie ontstaat die ten onrechte niet is meegewogen bij de beoordeling van het planalternatief.
Stiltegebied
6. Stichting Duinbehoud en andere voeren verder aan dat de openstelling van de Cantineweg in strijd is met de aanwijzing van het gebied Berkheide als stiltegebied.
6.1. De raad stelt dat de bescherming van een stiltegebied wordt gewaarborgd door de Verordening Ruimte, vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010 en in werking getreden op 26 juli 2010. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening Ruimte mogen in of binnen 1000 meter van milieubeschermingsgebieden voor stilte geen bestemmingen worden aangewezen, die nieuwe luchthavens mogelijk maken. Nu het plan geen nieuwe luchthaven mogelijk maakt, doet zich geen strijd met de Verordening Ruimte voor, aldus de raad.
6.2. In artikel 12 van de Verordening Ruimte zijn afstanden opgenomen die dienen te worden aangehouden tussen nieuwe luchthavens (waaronder helihavens) en stiltegebieden. Nu het plan geen nieuwe luchthaven mogelijk maakt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening Ruimte. Ook overigens ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd komt met de aanwijzing van het gebied Berkheide als stiltegebied. Uit het MER volgt dat de aanwijzing van het gebied Berkheide als stiltegebied in de beoordeling is betrokken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het stiltegebied.
Uitvoering
7. De Stichtingen voeren voorts aan dat de Cantineweg is opengesteld voordat het bestemmingsplan is bekendgemaakt en in werking is getreden en dat daartegen niet handhavend is opgetreden.
7.1. De beroepsgrond heeft geen betrekking op het plan of de totstandkoming daarvan, maar op de uitvoering ervan, dan wel op handhavingsaspecten. Uitvoerings- en handhavingsaspecten zijn in deze procedure, die het bestemmingsplan als onderwerp heeft, niet aan de orde.
Natura 2000
8. De Cantineweg is gelegen nabij het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide (hierna: het Natura 2000-gebied). Het gebied Meijendel en Berkheide is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: de Habitatrichtlijn). Een ontwerpbesluit tot aanwijzing van het gebied Meijendel en Berkheide als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn heeft ter inzage gelegen.
8.1. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijke voorschrift waarop het berust zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
Ingevolge het derde lid, voor zover van belang, wordt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, alleen genomen indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 19g.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
8.2. Het tijdelijk openstellen van de Cantineweg leidt tot extra stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Dat kan significante negatieve effecten hebben zodat een passende beoordeling is uitgevoerd die onderdeel uitmaakt van het MER.
Achtergronddepositiewaarden
9. Stichting Duinbehoud en andere stellen dat openstelling van de Cantineweg zal leiden tot verhoging van de stikstofdepositie door het autoverkeer en daardoor tot significante effecten op het
Natura 2000-gebied. Zij voeren in dit verband aan dat in de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken een te rooskleurig beeld wordt geschetst nu de depositie per kilometerhok is berekend met een landelijk model dat niet geschikt is voor kleinschalig gebruik.
9.1. De raad stelt dat gebruik is gemaakt van de meest actuele achtergronddepositiewaarden van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: het PBL). Het PBL berekent de gemiddelde achtergrond- depositiewaarden per kilometervak op basis van de in de omgeving aanwezige bronnen. Volgens de raad is het niet mogelijk om een meer gedetailleerde analyse van de achtergronddepositiewaarden te maken. Het uitgaan van de gemiddelde waarden levert volgens de raad in de onderhavige situatie een reëel beeld op.
9.2. In de passende beoordeling is gebruik gemaakt van de meest actuele achtergronddepositiewaarden van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het PBL. Stichting Duinbehoud en andere hebben niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde waarden onjuist zijn. Gelet daarop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de gegevens van het PBL.
Verkeersintensiteiten
10. Stichting Duinbehoud en andere stellen voorts dat de stikstofdepositie veel hoger zal uitvallen dan in de passende beoordeling is aangenomen nu de autonome groei van het autoverkeer van 2% per jaar te laag is ingeschat. Hiertoe wordt aangevoerd dat het aantal huizen in de Zanderij Westerbaan inclusief de Duinvallei met 25% toeneemt tot 2016. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de bouwactiviteiten in het Duyfrak, Rijnsoever-Noord, Coligny, Zeehospitium, het Havengebied en het voormalige vliegkamp Valkenburg. Verder wordt er onder verwijzing naar het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage op gewezen dat de aanname van de depositie naar boven dient te worden bijgesteld nu er geen rekening mee is gehouden dat een deel van de Westerbaan in de huidige situatie niet wordt gebruikt.
10.1. In het MER staat dat voor een inschatting van de verkeersintensiteiten op de Cantineweg als gevolg van de openstelling daarvan is uitgegaan van de verkeerstellingen tijdens de eerdere openstelling, vermeerderd met 2% autonome verkeersgroei per jaar.
10.2. Voor de beoordeling van de gevolgen van het plan dient de plansituatie te worden beoordeeld inclusief de gevolgen van toekomstige plannen of projecten waaromtrent ten tijde van de vaststelling van het plan reeds concrete besluitvorming had plaatsgevonden. De raad heeft niet betwist dat ten aanzien van de door Stichting Duinbehoud en andere genoemde ontwikkelingen, met uitzondering van Duinvallei, ten tijde van de vaststelling van het plan reeds concrete besluitvorming had plaatsgevonden. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat een autonome verkeersgroei van 0,4% per jaar realistisch is voor de gemeente Katwijk en dat de door Stichting Duinbehoud en andere genoemde ontwikkelingen, met uitzondering van Duinvallei, zijn verdisconteerd in de in het MER genoemde 2% autonome verkeersgroei per jaar. Onder verwijzing naar pagina 4 van bijlage 6 bij het MER heeft de raad ter zitting voorts gesteld dat het gedeelte van de Westerbaan vanaf de rotonde is meegenomen in de beoordeling van de omvang van de stikstofdepositie vanwege het plan. De juistheid van deze stellingen wordt evenwel niet onderbouwd door de stukken in het dossier. Gelet daarop acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de door Stichting Duinbehoud en andere genoemde ontwikkelingen, met uitzondering van Duinvallei, zijn betrokken bij de bepaling van de verkeersintensiteiten op de Cantineweg en dat het door hen bedoelde deel van de Westerbaan is betrokken bij de berekening van de omvang van de stikstofdepositie vanwege het plan. Het bestreden besluit berust is zoverre niet op een draagkrachtige motivering.
Beheermaatregelen
11. Stichting Duinbehoud en andere betogen voorts dat de extra stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied vanwege het plan slechts voor een klein deel van het beïnvloede gebied kunnen worden gemitigeerd door middel van het maaien van vergrast duinriet en helmvegetaties nu in het beïnvloede gebied slechts een beperkt gebied met vergraste vegetatie aanwezig is. Gelet daarop wordt de instandhoudingsdoelstelling "uitbreiding oppervlakte en verbetering van de kwaliteit grijze duinen" niet gehaald vanwege het plan en moet volgens Stichting Duinbehoud en andere aan de zogenoemde ADC-criteria worden getoetst.
11.1. De raad stelt dat uit de passende beoordeling en de uitwerking van de beheermaatregelen blijkt dat de zeer geringe toename van de stikstofdepositie op een klein deel van het Natura 2000-gebied niet zal leiden tot een afname van het areaal of een verslechtering van de kwaliteit van de verschillende kwalificerende habitattypen en soorten. Het effect van de in totaal 26,8 mol/jr die op het Natura 2000-gebied terecht zal komen bij heropening van de Cantineweg kan worden weggenomen door vergraste duinriet- en helmvegetaties te maaien en het maaisel af te voeren.
De kritische depositiewaarden worden alleen in kilometerhok 88/467 overschreden en door de uitvoering van de voorgeschreven beheermaatregelen komen de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar. De zeer geringe toename van de stikstofdepositie zal er niet toe leiden dat vanuit de in dit vak gelegen kleine onbeheerde stukken een aantasting van het gebied zal optreden, aldus de raad. Deze niet te beheren stukken betreffen gebieden die toch al minder gevoelig zijn voor stikstof.
11.2. De uitwerking van de beheermaatregelen is neergelegd in het rapport "Uitwerking beheermaatregelen - aanvulling op PlanMER Cantineweg Katwijk met een notitie over invloed van extra stikstofdepositie op het voorkomen van Nauwe korfslak" (hierna: het rapport van Waardenburg) van 18 april 2011, opgesteld door Bureau Waardenburg, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In het rapport van Waardenburg staat met betrekking tot locatie 1, het zogenoemde konijnengebied, dat de duinen van Staatsbosbeheer die grenzen aan het gemeente-eigendom nauwelijks zijn vergrast. De konijnenstand is hier hoog. Maaibeheer heeft hier dan ook geen zin. Het afgraven van de humuslaag om open duin te creëren heeft evenmin zin. Dit gebeurt namelijk op veel plekken spontaan door graafactiviteiten van konijnen. Bovendien moet rekening worden gehouden met een zeer bijzondere moslaag. In deze duinen liggen echter wel enkele struwelen, met name op de noordhellingen. Het betreft grotendeels duindoornstruweel, omzoomd door een smalle strook vergrast duin (matig ontwikkelde vorm habitattype "duindoornstruwelen"). Ook liggen in dit gebied enkele zeer kleine populierenbossen (slecht ontwikkelde vorm habitattype "duinbossen"). Het duindoornstruweel kan volgens het Natura 2000-doelendocument verwijderd worden ten gunste van "grijze duinen". Dit geldt eveneens voor de slecht ontwikkelde vorm van de duinbossen. Deze bosjes liggen precies in het midden van de populaties van Bleek schildzaad en Liggend bergvlas, en kunnen een barrière zijn in populatiegenetische uitwisseling tussen planten. In ieder geval zal het deze populaties goed doen om deze bosjes met aangrenzend duindoornstruweel te verwijderen, zodat geschikt habitat ontstaat voor deze soort en de populatieomvang kan toenemen. In het rapport van Waardenburg is vastgelegd dat op locatie 1 geen beheermaatregelen zullen worden getroffen ter mitigering van de toename van de stikstofdepositie op het gebied als gevolg van het plan.
11.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in kilometerhok 88/467 de achtergrondwaarde voor habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) hoger is dan de kritische depositiewaarde van dat habitattype. De Afdeling stelt vast dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op een overbelast gebied voor een habitattype met een verbeterdoelstelling en dat in dit gebied maaibeheer ter mitigering van de toename van de stikstofdepositie niet mogelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is niet inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie ten gevolge van het plan zal hebben voor het behalen van de verbeterdoelstelling. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de kritische depositiewaarde van het voor stikstof gevoelige habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) in kilometerhok 88/467 in ruime mate wordt overschreden, alsmede dat - zoals onder 10.2 is overwogen - niet aannemelijk is gemaakt dat de verkeersintensiteiten op de Cantineweg als gevolg van de openstelling daarvan op juiste wijze zijn bepaald. De stelling dat op locatie 1 geen beheermaatregelen nodig zijn acht de Afdeling onder deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen concluderen dat de zekerheid bestaat dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied in zoverre niet zal aantasten. Het bestreden besluit is in zoverre niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en berust in zoverre niet op een draagkrachtige motivering.
Eindconclusie
12. Gelet op hetgeen onder 10.2 en 11.3 is overwogen is het beroep van Stichting Duinbehoud en andere gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Proceskostenveroordeling
13. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 30 juni 2011, waarbij het bestemmingsplan "Cantineweg" is vastgesteld;
III. gelast dat de raad van de gemeente Katwijk aan de stichting Stichting Duinbehoud en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
472.