Uitspraak 201210299/2/R3


Volledige tekst

201210299/2/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), beiden wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Wernhout, gemeente Zundert,
3. [verzoeker sub 3A], [verzoeker sub 3B] en [verzoeker sub 3C] (hierna: [verzoeker sub 3] en anderen), allen wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
4. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college),
5. [verzoeker sub 5A], wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert, en [verzoeker sub 5B], wonend te Sint Oedenrode (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 5]),

en

de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2012, kenmerk 2012/13856, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en anderen, het college en [verzoeker sub 5] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [verzoeker sub 1] en het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brief hebben [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 3] en anderen en [verzoeker sub 5] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 5] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 februari 2013, waar [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 2], bijgestaan door L.M. Koenraad, [verzoeker sub 3] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.J.M. van der Borst, advocaat te Etten-Leur, het college, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, werkzaam bij de provincie, [verzoeker sub 5A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. de Koning en A.J.A. Nicia, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. P.J.A. Engelvaart, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. H.E.C.M. Nieland, advocaat te Bergen op Zoom, [belanghebbende B], handelend onder de naam Stal Doorstap, vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en [belanghebbende C], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Buiten bezwaren van de andere partijen hebben het college en de raad ter zitting nog stukken ingediend.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

2. [verzoeker sub 1] richt zich tegen de aanduidingen "recreatiewoning" en "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" binnen de bestemming "Wonen" op zijn perceel [locatie 1] te Rijsbergen. Gebleken is dat het plan in zoverre niet in werking is getreden, nu het college bij besluit van 9 oktober 2012 heeft besloten aan de raad een reactieve aanwijzing te geven die ertoe strekt dat de plandelen met de bestemming "Wonen" die, zoals in dit geval, niet zijn aangeduid als "cultuurhistorische waarde" geen deel blijven uitmaken van het plan, zoals het is vastgesteld. Gelet hierop stelt de voorzitter vast dat [verzoeker sub 1] geen belang heeft bij het treffen van de door hem verzochte voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

2.1. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

3. [verzoeker sub 2] richt zich tegen de uitbreiding van de bestemming "Bedrijf" buiten het bouwvlak op het perceel Grote Heistraat 1e te Wernhout ten noorden van zijn perceel Wernhoutseweg 66c te Wernhout. Met het verzoek beoogt hij overlast in verband met het gebruik van het perceel te voorkomen, waaronder buitenopslag.

3.1. Zo al buitenopslag buiten het bouwvlak, gelet op artikel 9, lid 9.5.3, aanhef en onder f, van de planregels, zou zijn toegestaan, leidt de inwerkingtreding van het plan in zoverre niet tot onomkeerbare gevolgen. Dat geldt evenmin voor andere vormen van gebruik van het perceel. Voor zover [verzoeker sub 2] vreest voor overlast als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het perceel Grote Heistraat 1e voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure is deze vrees ongegrond, nu, zoals de raad ter zitting te kennen heeft gegeven, het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer en op grond daarvan maatwerkvoorschriften kunnen worden opgelegd. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

3.2. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2] bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van [verzoeker sub 5]

4. Desgevraagd heeft [verzoeker sub 5] ter zitting bevestigd dat het verzoek zich toespitst op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel kadastraal bekend gemeente Rijsbergen, sectie H, nummer 2758. Voor dit perceel heeft hij op 25 juni 2012 een bouwaanvraag ingediend ten behoeve van de vestiging van een agrarisch tuinbouwbedrijf. De vergunning is bij besluit van 8 november 2012 door het college van burgemeester en wethouders afgewezen, waartegen [verzoeker sub 5] bezwaar heeft gemaakt. Met het verzoek beoogt hij onomkeerbare gevolgen van het plandeel te voorkomen.

4.1. De voorzitter stelt vast dat de in het vorige bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" voor het perceel nummer 2758 opgenomen bouwmogelijkheden niet meer in het voorliggende plan zijn opgenomen. Naar aanleiding van het ter zitting door de raad gehouden betoog dat het niet de bedoeling is geweest dat bij het te nemen besluit op bezwaar in de procedure omtrent de bouwaanvraag, het plan, zoals dat gold ten tijde van de indiening van die bouwaanvraag, niet langer het toetsingskader zal zijn, ziet de voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om het verzoek van [verzoeker sub 5] toe te wijzen en het besluit tot vaststelling van het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel kadastraal bekend gemeente Rijsbergen, sectie H, nummer 2758, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

4.2. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 5] te worden veroordeeld.

Het verzoek van [verzoeker sub 3] en anderen

5. [verzoeker sub 3] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" op het perceel [locatie 2] te Rijsbergen. Met het verzoek beogen zij onomkeerbare gevolgen van het plandeel te voorkomen.

5.1. De raad en [belanghebbende B] stellen zich op het standpunt dat [verzoeker sub 3] en anderen geen spoedeisend belang hebben bij een schorsing van het bestreden plandeel, nu alle gebouwen en voorzieningen reeds aanwezig zijn en het besluit op bezwaar tegen de bouwvergunning is gebaseerd op het vorige bestemmingsplan. Bovendien is het projectbesluit van 26 mei 2011 voor de oprichting van een productiegebonden paardenhouderij in hun ogen onherroepelijk geworden.

5.2. De voorzitter stelt vast dat over het besluit op bezwaar tegen de op 20 maart 2012 verleende bouwvergunning voor het vergroten van een loods op het perceel [locatie 2], waarin tevens wordt verwezen naar voornoemd projectbesluit, nog een beroep bij de rechtbank aanhangig is. Voorts staat vast dat het plandeel voorziet in de door [belanghebbende B] beoogde ontwikkeling. Bij de beoordeling of na een eventuele vernietiging van het besluit op bezwaar de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten zal de rechtbank het plandeel, indien dit in werking is getreden, moeten betrekken. Om te voorkomen dat de procedure bij de rechtbank met de inwerkingtreding van het plandeel illusoir wordt, acht de voorzitter, anders dan de raad en [belanghebbende B] stellen, spoedeisend belang aanwezig.

6. [verzoeker sub 3] en anderen betogen dat het plandeel in strijd met Hoofdstuk 6 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 (hierna: Verordening 2012) voorziet in de nieuwvestiging van een paardenhouderij in de groenblauwe mantel. Hiertoe voeren zij aan dat het perceel in de voorheen geldende beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen" en het daaraan voorafgaande bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977 blijkens de ter plaatse geldende bestemming "Agrarisch perceel op afstand" een relatie had met een elders gevestigd agrarisch bedrijf, terwijl het voorliggende plan voorziet in een zelfstandig agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie 2]. Voorts betogen [verzoeker sub 3] en anderen dat de paardenhouderij ter plaatse geen agrarisch bedrijf is als bedoeld in het plan en de Verordening 2012, nu de bedrijfsvoering ter plaatse niet is gericht op het voortbrengen van nieuwe producten.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel reeds kon worden gebruikt als een zelfstandig agrarisch bouwvlak, nu de bestemming "Agrarisch perceel op afstand", gelet op de doeleindenomschrijving in het oude bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen", een agrarisch bouwblok zonder de mogelijkheid van een bedrijfswoning impliceert. De paarden worden ter plaatse opgefokt en afgericht, hetgeen volgens artikel 1, lid 1.124, van de planregels duidt op een agrarisch bedrijf.

6.2. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 9, van de Verordening 2012, wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren.

Ingevolge artikel 1, lid 1.11, van de planregels, wordt onder agrarisch bedrijf (algemeen) verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren.

Ingevolge lid 1.124 wordt onder productiegerichte paardenhouderij verstaan: een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economisch verkeer toeneemt, zoals (op)fokbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a en f, zijn de als "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" is tevens een productiegebonden paardenhouderij toegestaan.

Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977, dat van overeenkomstige toepassing is op de beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen", zijn de op de plankaart als "Agrarisch perceel op afstand" aangewezen gronden bestemd voor agrarische productiedoeleinden en om als bouwplaats te dienen voor agrarische bedrijfsbebouwing, echter zonder agrarische bedrijfswoning.

Ingevolge lid A, onder I, mogen op de tot "Agrarisch perceel op afstand" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen woningen zijnde worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

Volgens de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7 wordt deze bestemming gebruikt voor agrarische bedrijfsbebouwing die, anders dan het normale hulpgebouw van maximaal 100 m², buiten de eigenlijke huiskavel is opgericht.

6.3. Niet in geschil is dat de ter plaatse bestaande bedrijfsvoering niet bestaat uit het fokken van paarden. Gelet hierop bestaat gerede twijfel of het feitelijk gebruik ter plaatse, namelijk het inkopen, trainen, africhten en verkopen van paarden wel kan worden aangemerkt als een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1.124, van de planregels, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.11, van de planregels, en artikel 1.1, aanhef en onder 9, van de Verordening 2012. Voorts impliceert de bestemming "Agrarisch perceel op afstand" in het vorige plan, zoals de rechtbank ook bij onherroepelijke uitspraak van 27 mei 2008 de toenmalige gelijkluidende opvatting van het college van burgemeester en wethouders heeft bevestigd, dat elders een agrarisch bedrijf aanwezig is en dat artikel 7, aanhef en lid A, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen", gelezen in samenhang met de artikelsgewijze toelichting, aldus moet worden begrepen dat ter plaatse enkel gebouwd mag worden ten behoeve van een elders bestaand agrarisch bedrijf. Ook uit het historisch onderzoek blijkt dat het perceel [locatie 2] ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" in gebruik was ten behoeve van een in de nabijheid gevestigd bedrijf. Het bestreden plandeel bevat derhalve, anders dan voorheen, een zelfstandig agrarisch bouwvlak.

Gelet op het voorgaande is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat de vestiging van de paardenhouderij op het perceel, zo deze al als agrarisch bedrijf moet worden beschouwd, zich verdraagt met Hoofdstuk 6 van de Verordening 2012.

7. Gelet op het voorgaande bestaat de verwachting dat het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. De voorzitter ziet reeds hierom aanleiding om het verzoek van [verzoeker sub 3] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het plan, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" op het perceel [locatie 2] te Rijsbergen, te schorsen.

8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 3] en anderen te worden veroordeeld.

Het verzoek van het college

9. Desgevraagd heeft het college ter zitting bevestigd dat het verzoek zich toespitst op het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied", voor zover het betreft de gronden die in de Verordening 2012 niet tot het teeltgebied Zundert behoren. Hiertoe voert het college aan dat deze gronden in zoverre zijn gelegen binnen het in de Verordening 2012 aangewezen agrarisch gebied, dan wel de groenblauwe mantel, waarbinnen permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten een bouwblok niet zijn toegestaan, terwijl de planregels hierin wel voorzien. Met het verzoek beoogt het college onomkeerbare gevolgen van het plandeel te voorkomen.

9.1. Ingevolge artikel 8.5, aanhef en onder b, van de Verordening 2012, kan een bestemmingsplan dat is gelegen in het teeltgebied Zundert buiten een bouwblok voorzien in permanent teeltondersteunende voorzieningen, mits deze voorzieningen worden geconcentreerd en aansluiten op een bouwblok.

Ingevolge artikel 6, lid 6.2, onder 6.2.3, aanhef en onder a en c, van de planregels, zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen de bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied" toegestaan en dienen deze voorzieningen direct grenzend aan enig bouwvlak te worden opgericht.

9.2. De voorzitter stelt met de raad en het college vast dat de begrenzing van het in de Verordening 2012 aangewezen teeltgebied Zundert een kleiner gebied beslaat dan de begrenzing van de in het plan opgenomen bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied". Ter zitting heeft de raad erkend dat niet is beoogd deze bestemming voor gronden buiten het teeltgebied Zundert op te nemen en dat het plan in zoverre onzorgvuldig is vastgesteld. Niet in geschil is dat deze bestemming in zoverre is toegekend aan gronden die in de Verordening 2012 als agrarisch gebied of groenblauwe mantel zijn aangewezen en waar permanent teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwblok niet zijn toegestaan. Gelet hierop is de in het plan voor de bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied" opgenomen mogelijkheid van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak in zoverre in strijd met de Verordening 2012.

9.3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om het verzoek van het college om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het het plan, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied", voor zover gelegen buiten het in de Verordening 2012 op kaart 5 aangewezen teeltgebied Zundert, te schorsen.

9.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is ten aanzien van het verzoek van het college niet gebleken.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 4 september 2012, kenmerk 2012/13856, voor zover het betreft:

- het plandeel met de bestemming "Agrarisch" op het perceel kadastraal bekend gemeente Rijsbergen, sectie H, nummer 2758;

- het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" op het perceel [locatie 2] te Rijsbergen;

- het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Boomteeltontwikkelingsgebied", voor zover gelegen buiten het in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 op kaart 5 aangewezen teeltgebied Zundert;

II. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 2] af;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van bij [verzoeker sub 3A] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van bij [verzoeker sub 5A] en [verzoeker sub 5B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Zundert aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [verzoeker sub 3A] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [verzoeker sub 5A] en [verzoeker sub 5B] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013

429-709.